Van godshuis naar academisch ziekenhuis | Page 84

82

Psychiatrie in de middeleeuwen

De geesteszieke werd in de middeleeuwen met verschillende termen beschreven . Dat had te maken met de toen heersende opvattingen over aard en oorzaak van eigenaardig gedrag . Zo sprak men over insenatus ( de uitzinnige ), insipiens ( de dwaas ), idiotus , garrulus ( de kletskous ), baburrus ( de verwarde ), stolidus ( de brutale ), fatuus ( de smadelijk handelende ), rabieticus ( de razende ), maniacus , furiosus , demoniacus ( de bezetene ), fanaticus ( geleid door machten ), lunaticus ( de maanzieke ) en melancholicus . Kenmerkend voor waanzin waren afwijkend gedrag , verstandsverbijstering en ontremming in het optreden . Deze kenmerken komen het meest overeen met wat wij nu psychose noemen . Naast waanzin onderscheidde men nog drie vormen van geestesziekte : frenesis ( waanzin met koorts ), epilepsie en rabiƫs ( hondsdolheid ).
De middeleeuwse mens geloofde in wonderen . Daarom bemoeiden niet alleen artsen zich met geesteszieken , maar ook niet-medici . Religie , magie en wetenschap gingen daarbij hand in hand . Bezweringen , bedevaarten , kruiden en plantextracten , strafoplegging , en opsluiting , het waren allemaal elementen die in de behandeling van geesteszieken voorkwamen . De middeleeuwse arts ging er in theorie van uit dat de geestesziekte een lichamelijke oorsprong had , al hield hij in de praktijk ook rekening met een psychische herkomst . Hij veronderstelde een organische oorzaak , die hij echter niet hoefde te bewijzen . Niet de geest was ziek , maar het lichaam . De geest , de ziel kon niet ziek maar wel aangetast worden door lichamelijke invloeden en oorzaken . De ziekte van het lichaam , van een of meerdere organen , had afwijkend gedrag als gevolg . In medische termen : er was alleen sprake van exogene psychosen . Zo werd hysterie beschouwd als een ziekte van de hystera ( Grieks voor baarmoeder ). Pas in de zeventiende eeuw zag men waanzin als een op zichzelf staand ziektebeeld .
Men was er ook van overtuigd dat geesteszieken te genezen waren . De arts paste naast allerlei magische middelen de klassieke aderlatingen en purgeringen toe . Hij werkte bij zijn behandeling samen met de priester , de duiveluitbanner , de chirurgijn , de kwakzalver en de oppassers . Als bleek dat een geesteszieke niet te behandelen was , traden de priester en de arts terug . Er restte dan nog alleen volksgeneeskunde en heiligencultus . Overal waren centra waar waanzinnigen , epileptici en dwazen ter bedevaart konden gaan . Het was gewoon dat geesteszieken in het gezin werden opgevangen , maar velen van hen waren zwervers . Familie en vrienden bleven bij de zieke betrokken , men verborg de zieke niet . Ook werd de zorg wel overgedragen aan kloosters en hospitalen , vooral in steden ( caritas ). Die zorg was wel beperkt tot de eigen inwoners . De geesteszieke werd maatschappelijk geaccepteerd zolang hij de samenleving niet in gevaar bracht . Was dat wel het geval , dan werd hij opgeborgen in de gevangenis . Deze werd dan ook bevolkt door mensen van allerlei achtergronden .