Faliezusters, grauwzusters en
het particulier initiatief
5 in de krankzinnigenzorg
3.
78
O
ver de faliezusters is niet veel bekend. In 1584
besloot de Indivieze Raad van Maastricht een
geesteszieke onder te brengen in het klooster van
de faliezusters. Deze orde vestigde zich al in 1470 in
Maastricht en zal zich dus ook eerder al met de zorg voor
krankzinnigen bezig gehouden hebben. Omdat de faliezusters
zich wilden toeleggen op het religieuze leven, speelden zij
steeds minder een rol in de krankzinnigenzorg. In 1674 werden
ze hiervan vrijgesteld door het stadsbestuur.
De grauwe zusters of grauwzusters uit Hasselt werden
in 1664 en 1669 ingeschakeld toen pestepidemieën Maastricht
troffen en de cellebroeders, onder andere belast met het
verzorgen van (besmettelijk) zieken, het er bij lieten zitten. In
het laatstgenoemde jaar weigerden ze de doden te begraven.
Dat herhaalde zich bij de volgende epidemie, waarna de
grauwzusters zich definitief in Maastricht, in de Heksenhoek,
vestigden. Zij sloten met de stad een overeenkomst voor de
verpleging van vrouwelijke krankzinnigen. In 1717 vond de
eerste opname plaats op stadskosten.
De verpleegprijs bedroeg 250 florijnen per jaar als deze
ten laste van de stad kwam. Dat was veel geld, en daarom
controleerden de stadsdoctoren regelmatig of opname nog wel
nodig was. Ook trachtte men de familie tot een bijdrage te
bewegen of de patiënt onder te brengen bij particulieren. Het
krankzinnigengesticht in Geel was goedkoper en daarom werd
er in 1747 een patiënt daarheen overgeplaatst en in 1751 weer
een. In 1753 besloot men vier patiënten over te plaatsen naar
Geel, waar de opname slechts 33 rijksdaalders kostte
(waarschijnlijk Zuid-Nederlandse kruisrijksdaalders of
pattacons). Dat besluit werd in 1754 al weer teruggedraaid en
twee patiënten uit Geel werden in Maastricht ondergebracht bij
een zekere Gerard Delnoz. Patiënten verbleven daarna alleen
nog voor eigen rekening of die van hun familie bij de cellebroeders of grauwzusters. Vanaf het midden van de achttiende
eeuw tot aan de Franse tijd werden geesteszieken op grotere
schaal in de stad bij particulieren thuis verpleegd.
In 1728 had Maastricht erover gedacht een groot
stedelijk ‘tucht-, verbeter- en zinnelooshuis’ te bouwen, maar
geldgebrek verhinderde de uitvoering. Pas in de jaren
1780 -1782 werd het plan weer tevoorschijn gehaald. De
combinatie van tuchthuis, verbeterhuis (voor bedelaars) en
zinnelozenhuis was in die tijd heel gewoon. Het tuchthuis was