Van godshuis naar academisch ziekenhuis | Page 42

Sint-Servaasgasthuis en de herberg ‘In den Vogelstruys’ op het Vrijthof 1669. Tekening Josua de Grave (1645 - 1712). | RHCL LGOG 40 bouwde de abdij van Sint Servaas voor de opvang van haar Servaas persoonlijk ingreep en de razernij verdreef, waarop pelgrims een gasthuis. Ook het latere, aan de Onze Lieve David in een diepe slaap viel. ‘Van die tijd af bleef de man, zoals Vrouwekerk verbonden kapittel kreeg zo’n inrichting. zij die hem hebben gekend verzekeren, in de beste gezondheid tot het einde van zijn leven, tot eer van Hem, die zei: Het gasthuis van Sint-Servaas “Gezonden behoeven de geneesheer niet, zieken wel”.’ In de Het Sint-Servaasgasthuis van Maastricht is het oudst bekende hierop volgende passage ‘Genezing van een krankzinnige gasthuis in de wijde omgeving. Het kwam tot stand op het Lombardijn’ noemt Jocundus het Sint-Servaasgasthuis bij naam. Vrijthof, recht tegenover de grafkerk van Sint-Servaas, tussen Hij schrijft: ‘Op een andere tijd kwam iemand uit Lombardije in de huidige Platiel- en Bredestraat. Daar was het voor gasthuizen Maastricht, die eveneens ongeneeslijk krankzinnig was. Toen de hoogst noodzakelijke stromend water beschikbaar via een tak burgers dit merkten, werden zij van schrik vervuld, maar omdat van het riviertje de Jeker. Men heeft de loop hiervan in de late hij een pelgrim was, liet men hem in het gasthuis toe waar hij jaren 1960 tijdens graafwerkzaamheden voor een parkeergarage werd behandeld als een evenmens’. Ten slotte vermeldt kunnen vaststellen. Behalve gezonde en zieke pelgrims konden Jocundus het Sint-Servaasgasthuis uitdrukkelijk in de paragraaf ook zieke kanunniken en personeelsleden van het kapittel in ‘De kreupele Walter’: ‘Een man, die in al zijn ledematen het gasthuis terecht voor (medische) verzorging. kreupel en verlamd was, kwam naar het graf van uw glorierijke De uit Noord-Frankrijk afkomstige priester-schrijver Jocundus patroon, door enige familieleden vervoerd op een wagen. Hij maakte als eerste melding van het gasthuis. Om de bekendheid heette Walter. Bijna heel de winter lag de man buiten de kerk, van Sint Servaas te vergroten had het Maastrichtse kapittel hem aan de westzijde, behalve wanneer een van de koorheren, rond 1050 gevraagd een levensbeschrijving van de heilige te Adelbert zaliger gedachtenis, hem soms op zijn schouders nam maken. In de paragraaf over de ‘Genezing van de krankzinnige en hem in zijn gasthuis opnam. Walter zou zeker van kou en David’ lezen we: ‘Te Maastricht verbleef een man, die uit den honger zijn omgekomen zonder de hulp van deze priester. Zo vreemde was gekomen. Zijn naam was David. In zeker jaar (…) bleef hij daar lijdend tot aan het feest van Sint-Servatius. In die werd hij door een vreemde razernij overvallen. Niemand kon nacht werd hij genezen en wel zo volkomen, als had hij zijn hem verdragen; niemand kon hem weerstaan. ’s Nachts sloot kwalen tevoren nooit gekend.’ men hem buiten, maar overdag sloop hij tussen de huizen rond De verzorging van pelgrims was zeker tot 1130 een (…) en wie hij ontmoette, viel hij aan en sloeg hij (…). Zelfs de directe taak van het kapittel, dat een van de kanunniken kanunniken van Sint Servaas – want daar werd hij meermalen aanstelde als hospitaalmeester. Adelbert, die de zieke Walter verpleegd – verwondde hij en sommige leken die zich wilden naar ‘zijn gasthuis’ droeg, is de oudst bekende hospitaalmeester. verdedigen, bracht hij ernstig letsel toe.’ Jocundus vervolgt dat Ruim een eeuw na Jocundus voert Henric van Veldeke in zijn David tijdens de Paasnacht met geweld de kerk was binnen Sint-Servaaslegende de kanunnik Hezelo als hospitaalmeester gedrongen en het doopwater had ontwijd vóór de kerkwachters ten tonele. Zonder twijfel hadden de hospitaalmeesters mensen hem eruit konden gooien. Daar bleef hij tieren en razen tot Sint in dienst voor het dagelijkse werk. Of dat al religieuzen waren,