Van godshuis naar academisch ziekenhuis | Page 171

Links: De oogheelkundige kliniek aan de Prins Bisschopsingel in 1909. | RHCL GAM inv nr 2 Rechts: Dr. Theodoor Swart Abrahamsz (1848  -1912). | Boelen Uitgevers Amsterdam 1976 uitgevoerd. Het tarief voor armlastigen bleef gehandhaafd en werd zelfs tot 1937 niet gewijzigd (een gulden entree en daarna drie maanden gratis behandeling) maar het verpleegtarief werd geleidelijk iets verhoogd, eerst tot ƒ 1,75 per dag en in 1948 naar ƒ 4,00 per dag. In 1933 overleed dokter Van der Meer. In het gedenkboek van de liefdezusters van de heilige Carolus Borromeus wordt met nadruk gezegd dat hij, ofschoon protestant, in de aangenaamste samenwerking met de zusters de belangen van de patiënten gediend heeft en dat de goede reputatie van de oogkliniek aan hem te danken is. Hij werd opgevolgd door zijn zoon dr. B.C.J. van der Meer, tot dan assistent van de Amsterdamse oogarts prof. dr. W.C.P. Zeeman, bij wie hij ook gepromoveerd was op een onderzoek naar de behandeling van netvliesloslatingen. Dr. Theodoor Swart Abrahamsz 169 ‘Dr. Swart Abrahamsz (1848-1912) was waarschijnlijk een man van de wereld. Hij was geboren op het schip van zijn vader, Cornelis Abrahamsz, ergens in de buurt van het eiland Mauritius, als jongste kind van Catharina Douwes Dekker, de zus van Eduard Douwes Dekker, die we kennen als Multatuli. Hij voegde zelf de naam Swart, afkomstig van zijn grootmoeder, toe aan de naam van zijn vader. Hij promoveerde in Utrecht tot doctor in de geneeskunde bij de oogheelkundige F.C. Donders (1818 -1889) en werd daarna officier van gezondheid bij de marine en ging in die functie naar Indië. In 1888 verscheen van zijn hand het boekje “Eduard Douwes Dekker. Eene ziektegeschiedenis” waarin hij een psychologische analyse van Multatuli gaf. Zijn oom zou volgens hem vooral een zenuwlijder geweest zijn. Hierop zijn veel reacties gekomen. Swart Abrahamsz trouwde twee keer en had twee buitenechtelijke kinderen. Hoe hij in Maastricht verzeild raakte is niet duidelijk. Zijn plotselinge vertrek had misschien iets van doen met de provinciale sfeer en mentaliteit in de Limburgse hoofdstad.’ Direct na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de inrichting beschikbaar gesteld voor de verzorging van de chirurgische patiënten van het Calvariënbergziekenhuis en van gewonde burgers en krijgsgevangenen. In 1942 werd als tweede geneesheer J.A.J. van Acker benoemd. Na de Tweede Wereldoorlog liep het aantal leden weliswaar terug en verminderden ook de subsidies, maar de kliniek bleef goed functioneren met een onverminderde toeloop van patiënten. In 1954 werd de functie van de kliniek geheel overgenomen door de oogheelkundige afdeling van het in 1950 geopende ziekenhuis Sint-Annadal. De inrichting werd opgeheven en het gebouw werd verkocht aan de Stichting Blindentehuizen. De opbrengst van het kapitaal van de ‘Vereeniging’ werd besteed aan de bevordering van de oogheelkunde en het belang van de ooglijders. Het Limburgs Dagblad schreef op 1 december 1954 dat hiermee een einde was gekomen aan een instelling die meer dan