Van godshuis naar academisch ziekenhuis | Page 128
Geneeskundige scholen
2 in de negentiende eeuw
5.
126
N
adat de Fransen de gilden hadden afgeschaft, had
apothekersopleiding gold eenzelfde soort regeling.
de opleiding tot heel- en vroedmeester geen
Apothekersleerlingen moesten in de klinische scholen de
wettelijke basis meer. De Franse wetgeving had
vakken volgen die voor hen relevant waren en mochten daarna
wel een alternatief geboden en ook in de Noordelijke
Nederlanden waren ten tijde van de Bataafse Republiek
pas examen doen bij de Provinciale Commissie.
Het oprichten van een klinische school werd
(1798 -1806) nieuwe regelingen tot stand gekomen voor het
uitsluitend toegestaan aan steden met ‘daertoe geschikte
geneeskundig toezicht en de opleiding. In het Verenigd
gasthuizen’. Het onderwijs werd dan gegeven door de aan dat
Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I was een en
gasthuis verbonden genees-, heel- en vroedmeesters en door de
ander echter nog niet geregeld en daarom werd direct na het
gasthuisapotheker. In de daarop volgende jaren openden
vertrek van de Fransen in 1814 een Koninklijk Besluit (KB)
Alkmaar (1824), Haarlem (1825), Middelburg (1826), Hoorn
afgekondigd ‘houdende voorzieningen betreffende
(1827), Amsterdam (1828) en Rotterdam (1828) een dergelijke
Geneeskundig Toevoorzigt in de Vereenigde Nederlanden’.
klinische school. Het in 1822 in Maastricht in gebruik genomen
In 1818 werd een en ander verder gepreciseerd en bij wet
gasthuis Calvariënberg was zeker ook een geschikt gasthuis en
geregeld. De Provinciale Commissies voor Geneeskundig
er is ook overwogen om in Maastricht zo’n klinische school te
Toevoorzicht moesten diploma’s viseren, examens afnemen,
beginnen. Deze is er echter nooit gekomen.
en registers van bevoegdheden bijhouden. Universitair
Het Provinciaal Bestuur volstond er in 1823 mee het
afgestudeerden met de graad van medicinae doctor kregen
Koninklijk Besluit ter kennis te brengen van de
zonder meer hun bevoegdheid in het vakgebied waarin zij
gemeentebesturen met de opmerking dat ‘zich aan
gepromoveerd waren. De niet universitair opgeleide heel- en
vroedvrouwen in deze provincie, vooral ten platte lande, een
vroedmeesters, vroedvrouwen en apothekers moesten eerst bij
noodlottig gebrek doet voelen’. Met andere woorden, men
de Provinciale Commissie examen doen voordat ze een praktijk
wilde wel een opleiding voor vroedvrouwen maar niet voor
mochten beginnen. De opleidingen zelf verliepen echter nog als
heelmeesters. In de gemeenteraad van Maastricht werd er
vanouds. Pas op 6 januari 1823 werd een Koninklijk Besluit van
vervolgens amper over gesproken waarna het KB werd
kracht waarin een reglement werd goedgekeurd ‘omtrent de
doorgestuurd naar het College van Regenten over de Armen dat
inrigting van scholen ter aankweking van heelmeesters en
ook het gasthuis Calvariënberg bestuurde. In de notulen van
vroedvrouwen’, de zogenoemde klinische scholen. In dat
zijn vergadering van 7 maart 1823 valt echter te lezen dat
reglement werd onder andere bepaald wat onderwezen moest
volgens het College ‘hier omtrent in het burgerlijk hospitaal
worden: ontleedkunde, fysiologie, kruidkunde, chemie,
binnen deze stad reeds [is] voorzien’ en besloten werd ‘dit stuk
artsenijmengkunde, natuurlijke historie, ‘materies medica’,
in de archiven van dit gesticht neer te legge’. Het KB werd dus
pathologie, therapie, heelkunde en vroedkunde. Bovendien
voor kennisgeving aangenomen. Op 14 juni 1824 kwam dit KB
werd vastgesteld dat uitsluitend zij die een klinische school
op verzoek van een geneesheer opnieuw in de bestuurs-
doorlopen hadden tot de examens werden toegelaten. Voor de
vergadering ter sprake maar weer zonder resultaat. Het valt uit