Van godshuis naar academisch ziekenhuis | Page 125

Links: Binnentuin van het gesticht Calvariënberg. Pentekening in grijsbruin, gewassen in kleur van Ph. van Gulpen. 1849. | RHCL, Cvdn 127 123 modern ziekenhuis verrijzen. Het belangrijkste argument De eerste geneesheer werd dr. J.H. Bosch. Hij had echter door daarvoor was dat verbetering van de ziekenzorg van algemeen zijn vele bestuurlijke taken weinig tijd voor de dagelijkse maatschappelijk nut was. Zieke kostwinners veroordeelden geneeskundige praktijk. Zijn zoon dr. J.F.J. Bosch (1794 -1874) vrouw en kinderen immers tot de armenzorg en medische zorg werd op 31 december 1822 tot heel- en vroedmeester van het in zo’n ziekenhuis was effectiever dan die daar buiten. De nieuwe ziekenhuis benoemd en J. van Gulpen (1786 -1837) tot opdracht voor de bouw werd gegeven aan de adjunct heelmeester. F.L. Marres werd hoofdapotheker. Met stadsbouwmeesters M. Hermans (1789 -1842) en M. Soiron name de heel- en verloskundige activiteiten van dokter Bosch (1748 -1834). Dr. J.H. Bosch, die tevens amanuensis- junior bezorgden het ziekenhuis een goede naam. Hij leidde rentmeester van het College van Regenten over de Armen was, ook nieuwe heel- en vroedmeesters op. Jaarlijks verbleven er in moest adviseren bij de bouw. Hij bezocht meerdere Parijse het ziekenhuis zo’n tachtig armlastige zieken met een ziekenhuizen om zich te oriënteren en richtte het hospitaal in gemiddelde verpleegduur van twee tot drie maanden, zodat er volgens de inzichten van die tijd. Op de begane grond bevonden ook nog particuliere en dus betalende patiënten konden worden zich een operatiezaal, een laboratorium, een apotheek en twee opgenomen. De verzorging van de patiënten was in handen van grote zalen voor gewonde mannen en vrouwen, elk ongeveer lekenpersoneel, de zogeheten ziekenoppassers, die daarvoor negentig vierkante meter groot en geschikt voor veertien geen loon maar kost en inwoning kregen. Over hen werd vaak bedden. Eveneens op de begane grond bevonden zich een geklaagd vanwege hun ruwheid en regelmatige dronkenschap. slaapzaal voor invalide mannen, een verloskamer, een zaal voor De verzorging verbeterde echter aanzienlijk toen in 1837 de kraamvrouwen, een obductiekamer en een lijkenkamer. Op de liefdezusters van de heilige Carolus Borromeus hun intrede eerste en tweede verdieping waren twee zalen ingericht met deden in Calvariënberg. Dat gaf eerst wel wat strubbelingen elk veertien bedden, bedoeld voor mannen en vrouwen met met het lekenpersoneel, maar het College zette door en in 1843 koortsende ziekten, twee kleinere zalen voor betalende kregen de eerste vijf zusters hun vaste aanstelling. patiënten, een zaal voor herstellenden, twee zalen voor Het Burgerlijk Zieken- en Gebrekkigenhuis Calvariën- patiënten met geslachtsziekten, twee zalen voor patiënten met berg was een instelling van armenzorg. De investeringen en de schurft en enkele kamers voor opslag en voor de assistenten exploitatielasten werden gefinancierd uit de opbrengsten van de van de apotheker en de chirurg. Het was, kortom, een voor die armenfondsen. Het jaarlijks aantal verpleegden steeg geleidelijk tijd moderne inrichting met afdelingen voor externe (chirurgie) naar vijfhonderd personen, maar tijdens de grote cholera- en interne ziekten. De aanwezigheid van een obductiekamer epidemieën in de jaren 1848 -1849, 1854 -1855 en 1858 -1859 was van grote betekenis voor de verdere ontwikkeling van de ging het om een veelvoud daarvan. Er werd dan een apart geneeskunde. Het ziekenhuis had een oppervlak van ongeveer lazaret geopend voor besmette patiënten, tijdens de laatste vijftienhonderd vierkante meter. De achter het complex gelegen cholera-epidemie zelfs een noodlazaret met vier zalen. Tot 1845 kapel bleef ongebruikt. Eind 1822 konden de eerste patiënten rekende het College van Regenten voor de Armen de opgenomen worden. krankzinnigenzorg niet tot haar taak. Zinnelozen werden tot