MAASTRO clinic | een eeuw radiotherapie in Limburg | Page 80
Jos van Engelshoven
Gerrit Kemerink
6
1926
De onbegrepen gevaren van
de vroege röntgenologie
Een probleem in de eerste jaren was dat een röntgenbuis alleen goed werkte als de gasdruk in de
Overheid krijgt aandacht voor
buis gedurende het gebruik binnen een betrekkelijk nauwe interval bleef. Dat was vaak niet het
stralingsrisico’s.
geval. Tijdens het opwarmen, direct na het inschakelen van de buis, werd de gasdruk eerst hoger
doordat gas door opwarming werd vrijgemaakt uit de glaswand en de elektroden. Daarna werd die
druk meestal weer lager doordat gasionen in de kathode (negatieve pool) geïmplanteerd werden
en er gasabsorptie aan de glaswand optrad. Door die lagere gasdruk was er een hogere elektrische
spanning nodig om doorslag in de buis te veroorzaken. Deze hogere spanning leidde tot hardere
straling en minder beeldcontrast. Na verloop van tijd daalde de druk zover dat de buis uiteindelijk
niet meer functioneerde. Dit euvel werd na 1897 met enig succes bestreden met een voorziening
die de gasdruk al dan niet automatisch constant hield. Echter, ondanks deze ‘vacuümregeling’, bleef
het functioneren van gasbuizen wisselvallig en onvoorspelbaar. Deze onvoorspelbaarheid leidde tot
een begrijpelijke, maar gevaarlijke werkwijze. De werking van zo’n buis was enigszins af te lezen aan
de gasontlading, die gepaard ging met zeer karakteristieke lichtverschijnselen in de buis. Of er dan
ook bruikbare röntgenstralen ontstonden, kon gecontroleerd worden door de eigen hand tussen
de buis en het fluorescentiescherm te plaatsen. Het is duidelijk dat zowel de visuele controle als de
doorlichtcontrole alleen zonder afscherming rondom de buis mogelijk waren. Verder was ook de vaak
78
Gevaarlijke werkwijze door de eigen
hand tussen fluorescentiescherm
en röntgenbuis te plaatsen om de
intensiteit en hardheid van de straling
te controleren. (Morton en Hammer, 1896)