Loving Young-adults Books (2014) | Page 16

1. Je krijgt een geweer in je handen en er wordt je verteld

dat je iemand moet neerschieten. Degenen die je niet

neerschiet, moet je naar een veilige plek begeleidden

terwijl je door vijanden wordt beschoten. Voor je staan

a) een jonge jongen b) een hoogzwangere vrouw van

middelbare leeftijd en c) een oude vrouw die om

genade smeekt. Wie schiet je neer?

A. Ik schiet de jongen neer. Hij zal naar een betere plek

gaan, want hij heeft nog geen zonden begaan.

B. Ik schiet de oudere vrouw. Ze heeft niet veel jaren meer

te gaan en heeft dus minder om naar uit te kijken als we

hier wegkommen.

C. Ik schiet mezelf neer. Ik zal niemand vermoorden.

D. Ik schiet niemand neer. Ik ren weg, hopend dat ik

mezelf een weg uit kan schieten.

E. Ik schiet de zwangere vrouw neer. Als ik moet

ontsnappen met de overlevenden, zal zij de grootste

last van ons allemaal zijn.

2. Een pestkop slaat je in elkaar op school. Je bent

doodsbang voor deze persoon. Wat doe je?

A. Ik probeer de pestkop een ongemakkelijk gevoel te

geven door geheimen over zijn leven te vertellen die ik

heb ontdekt.

B. Ik probeer vrede met hem te sluiten.

C. Ik laat mezelf in elkaar slaan en probeer hem in de

toekomst te mijden.

D. Ik kom mijn angsten onder ogen en sta op tegen de

pestkop en sla hem twee keer zo hard.

E. Ik probeer de pestkop te slim af te zijn en chanteer

hem.

Bij welke factie hoor jij?

16

3. Je bent bij een commissievergadering voor een

evenement dat voor jou en iedereen om je heen

belangrijk is. De leider van het evenement vraagt om

stilte. Wat doe je?

A. Ik snap dat wat de persoon gaat zeggen belangrijk is en

wordt daarom stil en luister.

B. Ik glimlach naar de leider en laat zien dat ik klaar ben

voor wat hij te zeggen heeft.

C. Ik ben al stil. Ik was sowieso niet aan het praten of

fluisteren.

D. Ik verhef mijn stem boven de anderen en vraag aan de

leider wat hij wil bespreken wanneer iedereen stopt

met onbeleefd zijn.

E. Ik recht mijn rug om te laten zien dat ik aandacht

schenk, maar wissel nog steeds opmerkingen met de

persoon naast me.

F. Het duurt even voordat ik stil ben; mijn vrienden en ik

zitten naast elkaar en waren aan het lachen.

4. Één van je verre vrienden heeft een relatie met iemand

en heeft jou verteld dat hij/zij van zijn/haar partner

houdt. Je ontwikkeld gevoelens voor je vriend zijn/haar

partner en de partner verteld dat hij jou ook wel leuk

vindt. Wat besluit je te doen?

A. Ik ben eerlijk tegenover mijn viend wat betreft mijn

gevoelens en beken mijn aantrekking jegens zijn/haar

partner.

B. Ik vertel mijn potentiële partner dat mijn vriend(in)

hem/haar verdient en herinner hem eraan dat hij

verliefd is. Liefde is belangrijk.

C. Ik doe niets en adviseer de potentiële partner dat ik

zelfs niet beschikbaar ben wanneer hij het uitmaakt

met mijn vriend(in). Ze moeten het alleen uitmaken

wanneer ze niet gelukkig met elkaar zijn.

D. Ik pak wat ik hebben wil. Ik weet niet of ik dit nog eens

zal voelen en hij/zij is overduidelijk niet gelukkig met

mijn vriend.

E. Ik overweeg de voordelen van een potentiële relatie

met hem – ik heb geen idee of het iets zal worden

tussen ons en vraag me af of het het waard is om een

vriend te verliezen.

F. Ik stel een affaire voor. Iedereens behoeften worden op

die manier bevredigd.