immuunziekten hadden zijn belangstelling, zowel experimenteel
te denken over het leiderschap van de werkgroepen. Een
als klinisch. Buiten de afdeling interne geneeskunde om kreeg hij
academische afdeling interne geneeskunde zonder hoogleraar
de kans samen met de Belgische internist de Baets een polikliniek
hematologie, medische oncologie, endocrinologie, nefrologie,
klinische immunologie te voeren. Zowel patiëntenzorg als klinische
reumatologie of gastro-enterologie was moeilijk voorstelbaar.
onderzoek waren van hoog niveau maar echte aansluiting met de
Er moest een hooglerarenplan komen en op basis daarvan
afdeling interne geneeskunde heeft van Breda Vriesman, inmiddels
moesten mensen worden gevonden. Dat zou het sluitstuk van
hoogleraar, nooit gevonden.
de academisering worden.
Structuur en personen
In de eerste 5 jaren van de volledige academisering groeide
Het hooglerarenplan
geleidelijk het besef dat het tijd werd de structuur van de
Flendrig was een uitstekend organisator maar was dat geworden
afdeling beter vast te leggen. Organische groei was mooi maar
in de sociale context van een ziekenhuis. Een medische faculteit
droeg het risico van scheefgroei. Bovendien werd het nodig de
met zijn bijzondere kenmerken was hem zeker in de eerst jaren
gezagsverhoudingen beter te omschrijven: wie binnen de afdeling
vreemd. Bovendien was hij geen wetenschappelijk onderzoeker
ging waarover en met welk mandaat. Dat leidde onherroepelijk
en had hij in die wereld geen netwerk van betekenis. Er was dus
ook tot vragen over de houdbaarheid van historische gegroeide
werk aan de winkel om in de faculteit steun te vinden voor een
verhoudingen. Structuur, leiderschap, personen: de agenda werd
omvangrijk hooglerarencorps in de interne geneeskunde. Dat was
in toenemend mate minder bepaald door wat op korte termijn
des te ingewikkelder omdat in 1984 de faculteit koos voor een
haalbaar en steeds meer door wat op langere termijn wenselijk
beperkt aantal zwaartepunten in het wetenschappelijk onderzoek.
was. Flendrig had enkele harde noten te kraken.
Voor de interne geneeskunde waren vooral ‘hart-en vaatziekten’,
‘voeding’, ‘groei en differentiatie van tumorcellen’ en ‘acute en
Structuur: de eenheid én verscheidenheid werd vastgelegd in
chronische gewrichtsaandoeningen’ van belang. Benoemingen van
wat heette de werkgroepen. Geen aparte afdelingen
hoogleraren werden getoetst aan hun affiniteit tot deze thema’s.
binnen de interne geneeskunde, niet eens zogenaamde
Het is duidelijk, dat de indeling van de interne geneeskunde niet
onderafdelingen, maar werkgroepen als ongeveer de lichtste
zonder meer met zwaartepunten correspondeerde. Bovendien
term die voor een zekere geleding kon worden gevonden.
vroeg Flendrig veel. Zijn plan zou de interne geneeskunde in
Werkgroepen werden later toch onderafdelingen maar de
een klap tot de wat aantal hoogleraren betreft grootste van de
structuur van toen kenmerkt tot op de dag van vandaag de
faculteit maken. Er was duidelijk werk aan de winkel om het
interne geneeskunde in Maastricht en onderscheidt hem van
hooglerarenplan van de interne geneeskunde door de faculteit te
afdelingen elders.
loodsen.
Leiderschap: er moesten personen worden gevonden die
Blijham had een lange staat van dienst in de academische wereld,
enerzijds een duidelijk reputatie hadden in hun
eerst in Groningen en daarna in Maastricht. Hij kende vrijwel alle
‘subspecialisme’ en daaraan leiding wilden geven maar
mensen van het eerste uur van de Maastrichtse faculteit en was
anderzijds bereid waren te functioneren binnen het
als eerste clinicus lid geweest van de faculteitsraad. Bovendien
verband van de interne geneeskunde en onder uiteindelijke
had hij een onderzoekslijn opgebouwd, zowel klinisch als in het
zeggenschap van het hoofd daarvan. Dat was niet eenvoudig.
laboratorium, die enige faam genoot. In 1982 was hij lid geworden
Veel kandidaten waren elders opgegroeid met een model
van de onderzoekscommissie van de faculteit. Dit was een
waarin de subspecialismen zich tot zelfstandige afdelingen
belangrijke commissie die een zwaarwegend advies uitbracht over
hadden geëmancipeerd. Zelfstandig en toch ‘onderdeel
het hooglerarenplan. In 1985 werd Blijham lid van het bestuur van
van’: niet iedereen voelde daarvoor. Bovendien kwamen ze
de faculteit. Met deze posities en de daaraan verbonden invloed
in een oud ziekenhuis en niet in een gespreid bedje. Enige
had Flendrig aan de facultaire kant een belangrijke bondgenoot.
pioniersgeest werd gevraagd.
De discussie over de nieuwe structuur en over nieuwe personen
Personen: de afdeling kende nu drie hoogleraren, Flendrig,
leidde onvermijdelijk ook tot pijnlijke beslissingen over aanwezige
Hulsmans, Rahn. Hulsmans had een endocrinologisch
stafleden. Hulsmans en Rahn drukten op de formatie. Zij telden
profiel maar had zich de laatste jaren in het onderzoek
als het ware mee in de optelsom van hoogleraren in de interne
niet geprofileerd. Rahn had een dubbelrol. Hij was geen
geneeskunde en belastten daarmee het hooglerarenplan. In de
hoogleraar interne geneeskunde maar klinische farmacologie
eerste jaren waren Hulsmans en Rahn (die van 1976 tot 1978 nog
en had een dubbele aanstelling. Zijn belangstelling voor de
lid was geweest van het overigens ongelukkige faculteitsbestuur
ontwikkeling van de afdeling was in belangrijke mate een
onder decaan Willighagen) belangrijke pioniers geweest maar
afgeleide van zijn farmacologisch belang. Het werd tijd na
Flendrig zag ze nu eerder als sta in de weg. Rahn verwierf een
57
| Harry Hulsmans | Pierre Hupperets | Ria Huppertz | Kim Hurkens | Dennis Huugen | Frank Huvers | D van Ingen Schenau | Michael Jacobs | H Jacobs | Noël Jaegers |