FRITS Magazine 40 september 2015 maart 2015 | Page 60

IN DE BESTE FAMILIES Gibson-gitaar was tien keer zo duur als een Egmond, en dus totaal onbereikbaar. Concurrentie uit het verre oosten bestond nog niet. Joep Egmond: „Er was in West-Europa ruimte voor goedkope massaproductie en Egmond werd de grootste. In 1960 werkten er meer dan tachtig mensen in de fabriek en kwamen er tweeduizend gitaren per week van de band. Tachtig procent ging naar het buitenland, vooral naar de Verenigde Staten.” George Harrison met zijn Egmond Toledo 105/0 H et is een vertederend kiekje uit 1956: George Harrison voor een bloemetjesgordijn, poserend met zijn eerste gitaar. Op zijn dertiende verjaardag gekregen van zijn vader, die daar eigenlijk geen geld voor had, en dus het goedkoopste instrument kocht dat hij kon vinden. „Een rotding”, zou Harrison later zeggen. Harrisons’ eerste gitaar staat inmiddels in het Beatles Museum in Liverpool en heeft een geschatte waarde van rond één miljoen euro. Het ‘rotding’ komt uit Brabant en is, om precies te zijn, een Toledo 105/0 uit de toenmalige Egmond-gitarenfabriek in Waalre. Is dat de beroemdste – of de kostbaarste – Egmond ooit? Joep Egmond, kleinzoon van Uilke Egmond met wie het allemaal begon, moet daar een beetje om lachen. Hij vertelt met smaak over Queen-gitarist Brian May, die op zijn zevende verjaardag een Toledo kreeg die hij tot de dag van vandaag koestert. Over Roy Orbinson en Paul McCartney, die in de beginjaren van de Beatles speelde op een Egmond met pianosnaren. Over Indo-rockers als de fameuze Tielman Brothers, over Peter Koelewijn die het merk tot 1964 trouw bleef. „Trini Lopez en Peter Koelewijn zijn allebei nog zogenaamde ‘endorsers’ geweest. Ze kregen van Egmond een dikke jazzgitaar cadeau en moesten er dan voor zorgen dat ze daar zo vaak mogelijk op de foto kwamen.” Vanaf midden jaren vijftig tot diep in de jaren zestig waren de goedkope gitaren niet aan te slepen. In iedere garage repeteerde wel een rock- of beatbandje, maar een Amerikaanse 060 Het begon allemaal als een wat uit de hand gelopen hobby. Uilke Egmond, Joeps grootvader die werd geboren in 1879, was stationschef in Valkenswaard, en een uitstekend amateur-violist. Na zijn 55e vulde hij zijn bescheiden pensioentje aan met het geven van vioollessen. Dat leidde tot wat handel in muziekinstrumenten. In 1932 opende hij Musica, een bescheiden winkeltje dat ergens in de Tweede Wereldoorlog verhuisde naar de hoek van de Wal en de Kerkstraat. Uilkes oudste zoon Gerard, eerste stuurman op de Holland-Amerikalijn, raakte in de crisis zijn baan kwijt. Hij kwam bij zijn vader in de zaak. De drie andere zoons volgden later. Dochter Annie was onderwijzeres. Zij had geen belangstelling voor wat inmiddels een familiebedrijf was geworden. Joep Egmond: „Het ging best goed, zij het ze ook nog piano’s gaan reviseren, alles om de boel maar aan de gang te houden. Het waren inventieve gasten.” Vader Uilke trok zich na de oorlog langzamerhand terug, en de vier broers Egmond ontwikkelden een stormvaste taakverdeling. Gerard was de oudste en schrok er niet voor terug om ‘president-directeur-generaal’ op zijn deur te zetten. Piet was de nauwgezette accountant, Dick ging over de productie, en Joeps vader Jaap, in het bezit van een HTSdiploma, hield zich bezig met elektronica en ontwerpen. Het bedrijf verhuisde van Eindhoven naar Aalst, waar het fabriekje tot de grond afbrandde op een moment toen het daar al wat krap begon te worden. Op 2 november 1960, een jaar na de dood van Uilke, vond de officiële opening plaats van ‘N.V. Muziekinstrumentenfabriek Egmond v.h.Musica’ aan de Randweg in Best. Vanaf dat moment was er echt sprake van massaproductie. Joep Egmond: „De muzikanten stonden bij wijze van spreken in de rij voor de winkel als er een nieuw model van de band liep. Egmond-gitaren waren beschikbaar, betaalbaar, en ze voldeden aan de eisen die muzikanten toen steld en. Als ik er nu één vasthoud, denk ik wel eens: hoe hebben die jongens daar op kunnen spelen? Je praat over een hele andere tijd.” Het ging lang goed tussen de vier broers, maar in de jaren zeventig waren de gloriejaren voorbij en begon het onvermijdelijk te wringen. Joep Egmond: „Het was een kluwen van familieleden geworden, met nog een neefje hier en een nichtje daar, dat moest dus wel een keer fout gaan”. Broer Jaap zag geen heil meer in de massaproductie en besloot tot een aandelenruil: zijn broers werden eigenaars van de fabriek, hij kreeg de Musica-winkel in Eindhoven. Dat was goed gezien, want de fabriek in Best ging langzaam ten onder. Jaaps zoon Joep: „De kwaliteit bleef laag, al maakte Egmond ook duurdere modellen en jazzgitaren. Dat begon zich te wreken. Iedereen wilde een mooi Amerikaans instrument en de goedkope lesgitaartjes kwamen voor een spotprijs uit Japan. Daar viel niet meer tegenop te concurreren. Er is nog een soort doorstart geprobeerd, de Amerikaanse gitaar- De muzikanten stonden bij wijze van spreken in de rij voor de winkel als er een nieuw model van de band liep. aanvankelijk op heel bescheiden schaal. Een viool was voor de oorlog een enorm populair instrument, dat kun je je nauwelijks meer voorstellen. Maar het was crisis, er ontstond een tekort aan instrumenten omdat bedrijven over de kop gingen, en er moest bij Egmond brood op de plank. Vanaf 1935 zijn ze mondjesmaat zelf gaan bouwen, eerst in een schuurtje in de Gestelsestraat en later in de Frankrijkstraat. Geen violen, dat was waarschijnlijk te ingewikkeld, maar Spaanse en Hawaiian gitaren. De productie lag in 1940 nog op één in de week. In de oorlog zijn