DE STAD
droog brood mee te verdienen zijn, dan spekken we bij, want dat
doen we nu ook. En als het op de Coolsingel niet lukt, en ook niet op
korte termijn, dan komt er altijd een moment dat de Schiedamsedijk zal worden afgebroken of in de havens op Zuid de laatste
onnodige grauwe gebouwen.
‘De wederopbouw had niets met het karakter van de Rotterdammers te maken’, zegt prof. dr. P. Th. Van de Laar, de eerste bijzonder
hoogleraar Geschiedenis van Rotterdam aan de Erasmus Universiteit. Ook hij heeft dus zo zijn eigen bedenkingen over het geknakte
centrum. ‘Het beeld van de grote werkstad, de transitostad
stammend uit het laatste kwart van de vorige eeuw, werd gebruikt
om de plannen van de kooplieden door te drukken’, zei hij bij zijn
oratie. ‘Het is slikken of stikken geweest voor de Rotterdammers.’
Hij noemde ze de slachtoffers van het modernisme.
KUNSTMATIG
Voor de oorlog telde de binnenstad van Rotterdam 25.000
woningen, in de eerste tien jaar daarna hield het bij tienduizend op.
Een rechtstreeks gevolg van de verzonnen stadsweidsheid ter
ondersteuning van een makkelijker bereikbare haven. Geen stad zo
ongezellig, stil en winderig als toen men uiteindelijk in 1970
enigszins was uitgeheid. Rotterdam had niets smoeligs. Wie vanuit
de omliggende wijken de stad in wandelde, wandelde de ijstijd in.
Volslagen onbegrijpelijk dat hieraan zoveel honderden notities,
essays en tekentafelvruchten vooraf zijn gegaan.
Maar nog onbegrijpelijker is dat beslissende stadsbesturen zich
hebben laten weg toeteren door architectonische theorieën
waaraan helderdenkenden geen touw konden vastknopen.
Wie in het boek Maak een Stad leest hoe architect Van den
Broek zich verplaatste in het gedachteleven van de
inwoner van de nieuwe stad snapt achteraf ook
waarom het centrum van Rotterdam in elk geval door die bewoner
zelf nooit is geautoriseerd.
‘Het leven in de stad is per definitie kunstmatig en individueel’, zei
hij. ‘Kunstmatig als het tegendeel van grondgebonden eengezinswoningen in tuinwijken of op het platteland. De stadsbewoner is
een geestelijke vagebond. Het leven in de stad is niet artificieel,
maar vooral gespannen en anoniem. Ze willen in die gespannenheid
ondergaan, omdat de jachtende drukte een verdoving is. Het is het
nadrukkelijk zoeken naar individuele eenzaamheid.’
Als men zó generaliserend fantaseert, zoals Van den Broek deed en
men leest en weet dat zijn collegae er gelijktijdig volledig contrasterende denkbeelden op nahielden en opiniepeilingen nauwelijks nog
bijdroegen aan de beeldvorming (als ze überhaupt gehouden
werden), dan is het ook niet zo verwonderlijk dat er in 1970
uiteindelijk een stadshart staat waar alleen de grondleggers
geïmponeerd door zijn.
'De wederopbouw had
niets met het karakter
van de Rotterdammers
te maken'
Het bracht niet alleen veel kritiek teweeg, ook verwijdering en
vooral economische stagnatie bij het kleinbedrijf. Het heeft tot ver
na de aanleg van de metro geduurd voordat de beleidsbeslissers
inzagen dat ze hiermee op ramkoers lagen. Steeds vaker waaiden
geboren Rotterdammers gefrustreerd uit over de groeiende
randgemeenten, die eigen koopcentra bouwden. Oude dorpen
langs de IJssel, Barendrecht, Rhoon en aan de noordkant Berkel en
Rodenrijs werden toevluchtsoorden voor de eerste centrumcriminaliteit. Men heeft met man en macht en zo verstopt mogelijk
monsterlijke parkeergarages moeten laten bouwen om de klandizie
enigszins op peil te houden. En waar je die ook bouwt, paradepaardjes zijn het nooit. Tenzij je ze, zoals bij de Markthal, keurig de
grond in boort.
Tegelijkertijd verhoogden de pandjesbazen op de Lijnbaan de huren
tot ondraaglijke lasten. De oud-stervoetballer Faas Wilkes, die als
een van de eersten op die destijds wereldberoemde eerste
autoloze winkelpromenade een kledingwinkel had, vluchtte er voor
weg. Het stadsbestuur is onder burgemeester Wim Thomassen
lange tijd de grip op de duivelse uitvindingen van het duo Van der
Veen-Van Traa (1946) kwijt geweest.
Met de nieuwe actuele verdichtheid is het stadscentrum godzijdank veel vitaler geworden en heeft het dankzij de komst van
universiteiten bovendien een studentikozer karakter gekregen. Er
is zelfs een run op betaalbare huurwoningen. Het bewonersaantal
in de stadsdriehoek is inmiddels ruim verdrievoudigd in verhouding
tot 1950. Volgens de verwachtingscijfers van het Centrum voor
Onderzoek en Statistiek zullen dat er 2030 in totaal zelfs 39.000
zijn. Maar waar die nieuwe woningbouw dan moet komen, is vraag
twee. Langzamerhand zit de stad potdicht met meer foeilelijke dan
geslaagde gebouwen.
TEKST: JAN D. SWART
FOTOGRAFIE: ROTTERDAM IMAGE BANK
35