117
kijken, maar vooral ter controle of zijn adjudant was komen
opdagen. Zelf schrijft hij er geen letter over. Rampjes zijn laag in
rangorde. Typerend voor de opleidingsjournalistiek in de jaren
zestig.
De dag voor een leerling-verslaggever bij De Schiedammer begint
op de kamer van de hoofdcommissaris van politie. Vaste tijd: half
tien. Het hoofdbureau is gevestigd aan de Lange Nieuwstraat en de
baas zit in uniform aan het hoofd van de koffietafel. 50 van de 52
weken voorziet hij ons enthousiast van kleuternieuws. Per week
twee gejatte fietsen en in het ergste geval is er een vrouw met
steunkousen door een auto geschept. Maar dood gevonden
zwervers zijn bij hem altijd op een natuurlijke wijze de pijp uit
gegaan. Er wordt veel verborgen gehouden.
Het gros aan incidenten bestaat zodoende uit aanrijdingen,
inbraakjes en slaapwandelaars, maar hoofdcommissaris Kees van
der Haagen offreert ze zonder enige uitzondering alsof hij er schik
in heeft. In één jaar één keer een roofoverval en daar is de baas van
de politie zelf dan ook helemaal ondersteboven van. De plaatselijke
criminaliteit staat in 1967 nog op een laag pitje.
Elke dag heeft hij vier vaste luisterende journalisten aan zijn tafel
en ze vertegenwoordigen Het Vrije Volk, Het Rotterdamsch
Nieuwblad, Het Stadsblad en De Schiedammer. Bij rondzoemend
onraad vijf. Joop Daalmeijer, later bekend van tv, vertegenwoordigt
de VARA-radio. Maar hij is in 1967 voornamelijk geïnteresseerd in
de ouders van Pieter van Vollenhoven, die zich rond het huwelijk
van hun zoon met prinses Margriet geen raad weten met de
journalistieke belangstelling. Alles is nieuws. Zelfs de kast waarin
het luchtmachtuniform met ponjaard heeft gehangen, waarin hun
jongste zoon zich aan het volk presenteert, wordt beschreven,
gefotografeerd en op camera vastgelegd. De moeder van de
Schiedamse student wordt er op ’t laatst beroerd van. Wéér die
plaatselijke jongens. De jenever uit Schiedam geeft in 1967 de
stadsoverwinning in handen van de vader van Pieter van Vollenhoven, de directeur van de vlaggenfabriek van Bingham.
De oude redactiechef van De Schiedammer heeft ‘s morgens een
humeur op om te schieten. Een jaar lang zit ik recht tegenover een
standbeeld. Het maximale geluid dat ik mag maken is het typen op
mijn Remington. Die dateert uit 1938. Een koopje. Daarop tik ik ‘s
morgens de laatste politieberichten. Er is geen telex en een fax
bestaat nog niet. De digi-wereld evenmin. Ik bel die berichten door
naar Amsterdam, woord voor woord, zin voor zin en de moeilijkste
worden gespeld. De bandrecorder bij Het Parool draait. De enige
die meeluistert is de oude chef, die om de haverklap het hoofd
schudt als hij zinnen hoort die taalkundig niet kloppen. Het
toegeschoven memobriefje dat volgt, is daarna duidelijk genoeg:
“Je leert het nóóit.”
Dat is de opleiding.
In 1967 belt de leerling de politieberichten door aan één man, die
daarvoor speciaal tussen 10.00 en 10.15 uur in Amsterdam klaar
zit: Nico van der Maat. Ik zal hem nooit vergeten. Hij verzamelt op
de redactie van het grote Het Parool in Amsterdam op één morgen
alle aanrijdingen van de bijwijven. Zodoende kent hij ook Schiedam
op z’n klompen, terwijl hij vanuit Mokum volhoudt er nog nooit te
zijn geweest. Ook kent hij de nukken van die grote Javaan, want ik
heb in de loop der opleiding zes voorgangers.
En dus begint het leven van een leerling-verslaggever in 1967 ’s
morgens na het bezoek aan de hoofdcommissaris van politie elke
dag, een jaar lang, met de vraag van Van der Maat hoe het gaat met
die nukken van de chef. En soms eist hij precies hoe hij er bij zit, hoe
hij kijkt en wat hij aan het doen is. Amsterdamse humor, omdat hij
van horen zeggen weet dat de leerling van het dagblad De
'T STERRETJE
HET VROEGERE POLITIE BUREAU
Schiedammer recht tegenover hem zit. Bij Het Parool heette dat:
ontgroening.
Met wereldjournalistiek heeft het dagblad verder geen enkele link.
Als Robert Kennedy in 1967 vermoord wordt, tikt de 88-jarige
buurman tegen het tuinraam van het redactiekamertje en roept:
‘Heb je het al gehoord?’
Buskens niet. Ik evenmin. Nooit zal ik vergeten wat ik op dat
moment aan het schrijven was. Een verhaal over de sfeer in Het
Proeflokaal ’t Sterretje. Na vijftig jaar zag ik dat het illustere café
nog steeds bestaat. Maar het staat wel te koop.
TEKST: JAN D. SWART