FIB NR3 2016 3 | Page 119

117 kijken, maar vooral ter controle of zijn adjudant was komen opdagen. Zelf schrijft hij er geen letter over. Rampjes zijn laag in rangorde. Typerend voor de opleidingsjournalistiek in de jaren zestig. De dag voor een leerling-verslaggever bij De Schiedammer begint op de kamer van de hoofdcommissaris van politie. Vaste tijd: half tien. Het hoofdbureau is gevestigd aan de Lange Nieuwstraat en de baas zit in uniform aan het hoofd van de koffietafel. 50 van de 52 weken voorziet hij ons enthousiast van kleuternieuws. Per week twee gejatte fietsen en in het ergste geval is er een vrouw met steunkousen door een auto geschept. Maar dood gevonden zwervers zijn bij hem altijd op een natuurlijke wijze de pijp uit gegaan. Er wordt veel verborgen gehouden. Het gros aan incidenten bestaat zodoende uit aanrijdingen, inbraakjes en slaapwandelaars, maar hoofdcommissaris Kees van der Haagen offreert ze zonder enige uitzondering alsof hij er schik in heeft. In één jaar één keer een roofoverval en daar is de baas van de politie zelf dan ook helemaal ondersteboven van. De plaatselijke criminaliteit staat in 1967 nog op een laag pitje. Elke dag heeft hij vier vaste luisterende journalisten aan zijn tafel en ze vertegenwoordigen Het Vrije Volk, Het Rotterdamsch Nieuwblad, Het Stadsblad en De Schiedammer. Bij rondzoemend onraad vijf. Joop Daalmeijer, later bekend van tv, vertegenwoordigt de VARA-radio. Maar hij is in 1967 voornamelijk geïnteresseerd in de ouders van Pieter van Vollenhoven, die zich rond het huwelijk van hun zoon met prinses Margriet geen raad weten met de journalistieke belangstelling. Alles is nieuws. Zelfs de kast waarin het luchtmachtuniform met ponjaard heeft gehangen, waarin hun jongste zoon zich aan het volk presenteert, wordt beschreven, gefotografeerd en op camera vastgelegd. De moeder van de Schiedamse student wordt er op ’t laatst beroerd van. Wéér die plaatselijke jongens. De jenever uit Schiedam geeft in 1967 de stadsoverwinning in handen van de vader van Pieter van Vollenhoven, de directeur van de vlaggenfabriek van Bingham. De oude redactiechef van De Schiedammer heeft ‘s morgens een humeur op om te schieten. Een jaar lang zit ik recht tegenover een standbeeld. Het maximale geluid dat ik mag maken is het typen op mijn Remington. Die dateert uit 1938. Een koopje. Daarop tik ik ‘s morgens de laatste politieberichten. Er is geen telex en een fax bestaat nog niet. De digi-wereld evenmin. Ik bel die berichten door naar Amsterdam, woord voor woord, zin voor zin en de moeilijkste worden gespeld. De bandrecorder bij Het Parool draait. De enige die meeluistert is de oude chef, die om de haverklap het hoofd schudt als hij zinnen hoort die taalkundig niet kloppen. Het toegeschoven memobriefje dat volgt, is daarna duidelijk genoeg: “Je leert het nóóit.” Dat is de opleiding. In 1967 belt de leerling de politieberichten door aan één man, die daarvoor speciaal tussen 10.00 en 10.15 uur in Amsterdam klaar zit: Nico van der Maat. Ik zal hem nooit vergeten. Hij verzamelt op de redactie van het grote Het Parool in Amsterdam op één morgen alle aanrijdingen van de bijwijven. Zodoende kent hij ook Schiedam op z’n klompen, terwijl hij vanuit Mokum volhoudt er nog nooit te zijn geweest. Ook kent hij de nukken van die grote Javaan, want ik heb in de loop der opleiding zes voorgangers. En dus begint het leven van een leerling-verslaggever in 1967 ’s morgens na het bezoek aan de hoofdcommissaris van politie elke dag, een jaar lang, met de vraag van Van der Maat hoe het gaat met die nukken van de chef. En soms eist hij precies hoe hij er bij zit, hoe hij kijkt en wat hij aan het doen is. Amsterdamse humor, omdat hij van horen zeggen weet dat de leerling van het dagblad De 'T STERRETJE HET VROEGERE POLITIE BUREAU Schiedammer recht tegenover hem zit. Bij Het Parool heette dat: ontgroening. Met wereldjournalistiek heeft het dagblad verder geen enkele link. Als Robert Kennedy in 1967 vermoord wordt, tikt de 88-jarige buurman tegen het tuinraam van het redactiekamertje en roept: ‘Heb je het al gehoord?’ Buskens niet. Ik evenmin. Nooit zal ik vergeten wat ik op dat moment aan het schrijven was. Een verhaal over de sfeer in Het Proeflokaal ’t Sterretje. Na vijftig jaar zag ik dat het illustere café nog steeds bestaat. Maar het staat wel te koop. TEKST: JAN D. SWART