FIB NR1 2016 | Page 99

DE STAD Maar toen de twee belangrijkste pionnen uit de gouden tijden aan de top met pensioen gingen, de hoofdredacteur en de directeur, kwamen er anderen, vooral nitwits, die de boel verziekten. En er kwamen journalisten die genoegen namen met een bureaubaantje, perfect lulden en tijdens vergaderingen precies wisten wanneer ze een amendement moesten indienen. Aan beslissende vergaderingen gingen heel geheime bilateraaltjes vooraf, op heel geheime plekken, terwijl de echte journalisten voor een goed verhaal achter hun schrijfmachine zaten en niet eens wisten wat er zich in dure restaurants afspeelde. De declaraties liepen langs de secretaris, die iedereen had overleefd. Eens moest dat spaak lopen en dat is gebeurd. Een krant moet gevuld worden door briljante gekken, die midden in de nacht gaan zitten tikken. De krant, zei men vroeger, is een verzamelplaats van intellectuelen, die desnoods hun hersens stimuleerden met drank en vanuit die durf en moed de allerbeste artikelen schreven. Maar die briljantjes zijn in de loop der jaren allemaal ondergesneeuwd door klootviolen, die met een leeg blaadje begonnen en na vier uur nog tegen een leeg blaadje zaten aan te hikken. Ze konden niks, ja weet wat ze wel konden? Hospitaliseren. Met elkaar zwaar nadenken onder een loodzware bak koffie in een ongezellige vergaderzaal. En toen het ook nog eens aan de top fout ging en de VARA de Arbeiderspers met een dolk in de rug de wekelijkse drukorder van een half miljoen gidsen ontnam, werd het Hekelveld een compleet slachtveld en was de opvatting van eenheid ver te zoeken. Wie zich als vakmensen hadden geroerd, flikkerden ze er uit en de dienstkloppers werden jakhalzen.’ De late nieuwkomers op de redactie van Het Vrije Volk (onder wie ik in 1970) hebben op de werkvloer weinig van die frustraties gemerkt. Zelfs het pijnlijke vertrek van de Slaak in 1972, waar een brok geschiedenis ten verkoop wordt aangeboden en een complete zetterij over de kop gaat, wordt gemaskeerd door een nieuw elan dat op woensdag 23 februari paginagroot aan de nog altijd ruim 170.000 abonnees wordt aangekondigd. ‘Dat wij tot de eersten behoorden bij wie de internationale epidemie in het krantenbedrijf zich binnen onze landsgrenzen openbaarde, dat heeft voor ons, we hebben er nooit een geheim van gemaakt, een diepe ellende met zich meegebracht. Maar het had, achteraf gezien, het voordeel dat we ook tot de eersten behoorden die zich konden beraden over hun herstel. Drie therapeutische maatregelen waren daarvoor dringend noodzakelijk. De krant moest zich geheel en al richten op zijn trouwste en meest hechte lezersschaar, aansluiting zoeken bij een grote, moderne drukfabriek en gaan samenwerken met andere krantenbedrijven. Het Vrije Volk wordt daarmee een gezonde massakrant voor Zuid-West-Nederland.’ Drie enorme foto’s sieren de pagina: die van de directeur, die van hoofdredacteur Herman Wigbold en die van het nieuwe pand aan de Witte de Withstraat, in het hartje van de stad. Het Vrije Volk, als oernaam, zal de printplaag nog negentien jaar overleven. En het gebouw aan de Slaak? Anti kraak inmiddels. Maar de majestueuze trap van waaraf ik in januari 1970 verwachtte dat chef-sport Jen Vlietstra (Zamora) elk moment zou komen afdalen, die staat er nog in volle glorie. Dat feest ging toen overigens niet door. Jen was mijn sollicitatiegesprek finaal vergeten en zat op de hoek in de kroeg. Drie uur en een flink aantal borrels verder nam hij mij alsnog aan. ‘Swart’, sprak hij aan de bar van de Maasboulevard, ‘Swart, kerel. Bij het Rotterdamsch Parool heb je de naam van een schnabbelaar. Hier bij Het Vrije Volk kan dat niet.’ Een half jaar later hadden we een gezamenlijke schnabbel. Zo principieel tegen bijverdiensten was het patronage van Het Vrije Volk niet. TEKST: JAN D. SWART FOTOGRAFIE: HISTORISCH & NATIONAL ARCHIEF/TARGARYEN 97