DE STAD
Maar toen de twee belangrijkste pionnen uit de gouden tijden aan
de top met pensioen gingen, de hoofdredacteur en de directeur,
kwamen er anderen, vooral nitwits, die de boel verziekten. En er
kwamen journalisten die genoegen namen met een bureaubaantje,
perfect lulden en tijdens vergaderingen precies wisten wanneer ze
een amendement moesten indienen.
Aan beslissende vergaderingen gingen heel geheime bilateraaltjes
vooraf, op heel geheime plekken, terwijl de echte journalisten voor
een goed verhaal achter hun schrijfmachine zaten en niet eens
wisten wat er zich in dure restaurants afspeelde. De declaraties
liepen langs de secretaris, die iedereen had overleefd. Eens moest
dat spaak lopen en dat is gebeurd. Een krant moet gevuld worden
door briljante gekken, die midden in de nacht gaan zitten tikken. De
krant, zei men vroeger, is een verzamelplaats van intellectuelen, die
desnoods hun hersens stimuleerden met drank en vanuit die durf
en moed de allerbeste artikelen schreven. Maar die briljantjes zijn
in de loop der jaren allemaal ondergesneeuwd door klootviolen, die
met een leeg blaadje begonnen en na vier uur nog tegen een leeg
blaadje zaten aan te hikken. Ze konden niks, ja weet wat ze wel
konden? Hospitaliseren. Met elkaar zwaar nadenken onder een
loodzware bak koffie in een ongezellige vergaderzaal. En toen het
ook nog eens aan de top fout ging en de VARA de Arbeiderspers
met een dolk in de rug de wekelijkse drukorder van een half miljoen
gidsen ontnam, werd het Hekelveld een compleet slachtveld en was
de opvatting van eenheid ver te zoeken. Wie zich als vakmensen
hadden geroerd, flikkerden ze er uit en de dienstkloppers werden
jakhalzen.’
De late nieuwkomers op de redactie van Het Vrije Volk (onder wie
ik in 1970) hebben op de werkvloer weinig van die frustraties
gemerkt. Zelfs het pijnlijke vertrek van de Slaak in 1972, waar een
brok geschiedenis ten verkoop wordt aangeboden en een complete
zetterij over de kop gaat, wordt gemaskeerd door een nieuw elan
dat op woensdag 23 februari paginagroot aan de nog altijd ruim
170.000 abonnees wordt aangekondigd. ‘Dat wij tot de eersten
behoorden bij wie de internationale epidemie in het krantenbedrijf
zich binnen onze landsgrenzen openbaarde, dat heeft voor ons, we
hebben er nooit een geheim van gemaakt, een diepe ellende met
zich meegebracht. Maar het had, achteraf gezien, het voordeel dat
we ook tot de eersten behoorden die zich konden beraden over hun
herstel. Drie therapeutische maatregelen waren daarvoor dringend
noodzakelijk. De krant moest zich geheel en al richten op zijn
trouwste en meest hechte lezersschaar, aansluiting zoeken bij een
grote, moderne drukfabriek en gaan samenwerken met andere
krantenbedrijven. Het Vrije Volk wordt daarmee een gezonde
massakrant voor Zuid-West-Nederland.’
Drie enorme foto’s sieren de pagina: die van de directeur, die van
hoofdredacteur Herman Wigbold en die van het nieuwe pand aan
de Witte de Withstraat, in het hartje van de stad. Het Vrije Volk, als
oernaam, zal de printplaag nog negentien jaar overleven.
En het gebouw aan de Slaak? Anti kraak inmiddels. Maar de
majestueuze trap van waaraf ik in januari 1970 verwachtte dat
chef-sport Jen Vlietstra (Zamora) elk moment zou komen afdalen,
die staat er nog in volle glorie. Dat feest ging toen overigens niet
door. Jen was mijn sollicitatiegesprek finaal vergeten en zat op de
hoek in de kroeg. Drie uur en een flink aantal borrels verder nam hij
mij alsnog aan. ‘Swart’, sprak hij aan de bar van de Maasboulevard,
‘Swart, kerel. Bij het Rotterdamsch Parool heb je de naam van een
schnabbelaar. Hier bij Het Vrije Volk kan dat niet.’ Een half jaar later
hadden we een gezamenlijke schnabbel.
Zo principieel tegen bijverdiensten was het patronage van Het
Vrije Volk niet.
TEKST: JAN D. SWART
FOTOGRAFIE: HISTORISCH & NATIONAL ARCHIEF/TARGARYEN
97