De Gracieuse 3 July 1865

Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (3e JAARGANG).

Voorzijde van het Supplement. Beschrijving der knippatronen en verklaring der teekens. No. 1. Costuum bij gymn. oefen. v. meisjes van 7―9 jaar. (Voor den pantalon) Fig. 1. Pantalon. 2. Voorste 3. Achterste gedeelte v. h. boord.

4. Helft v. h. kl. boordje (Voor de blouse) 5. Helft v. d. romp v. voren 6. Helft v. d. romp v. achteren 7. helft v. h. stuk v. voren. 8. Stuk v. achteren 9. Helft v. d. mouw. 10. Helft v. h. boordje 11. Patroon ―

2. Kinderlaarsje v. wit piqué. Fig. 12 en 13. Zijstuk aan d. buitenzijde. 14. Zijstuk aan d. binnenzijde. 15. Zool 3. Jaquette “Etole.” Fig. 16. Voorstuk. 17. Zijpand 18. Helft v. d. rug. 19. Mouw. 20. Gedeelte v. d. dof (man-

chette) 4. Blouse met pelerine v. meisjes v. 12―14 jaar. Fig. 21. Voorstuk 22. Helft v. d. rug. 23. Helft v. h. halsboordje. 24. Helft v. d. kraag 25. Voorstuk en 26. Helft v. d. rug v. d. pelerine 27 en 28. Mouw. 29. Patte

5. Canesou met ceintuur en écharpe. Fig. 30. Voorstuk 31. Helft v. d. rug 32 en 33. Mouw 6. Gehaakte tuin- of reispet voor heeren. Fig. 34. Klep Keerzijde. 7. Costuum bij gymn. oefen. voor knapen

van 8―10 jaar. (Voor d. pantalon) Fig. 35. Voorste en 36. Achterste gedeelte v. d. pantalon 37. Reep v. d. knoopsgaten 38. Gedeelte v. h. boord. 39. Gespboordje (Voor d. jaquette) 40. Voorstuk. 41. Patte voor het

zakje 42. Zijpand. 43. Helft v. d. rug 44. Helft v. d. kraag. 45. Mouw 8. Tuin-handschoen. Fig. 46. Handschoen. 47. Gedeelte v. d. duim 9. KleedjePapillon.” Fig. 48. Voorstuk. 49. Voor-zijpand 50. Rug-

zijpand 51. Helft v. d. rug 52. Mouw 10. Kieltje v. knaapjes van 6―9 jaar. Fig. 53. Voorstuk. 54. Patte v. h. zakje 55. Helft v. d. rug 56. Mouw 11. Kanten kaper. Fig. 57. Helft v. d. bodem

58. Helft v. d. kraag 12. FichuMadelaine” v. meisjes v. 10―12 jaar. Fig. 59. Voorst. 60. Helft v. d. rug 13. “Cache desordre.” Fig. 61 en 62. Helft v. h. Achterblad 14. Jurkje v. meisjes v. 5―6 jaar. Fig. 63

Helft v. h. voorstuk. 64. Zijpand. 65. Helft v. d. rug 66. Voering mouwtje. 67. Dof. 68. Helft v. d. ceintuur 69. Helft v. d. berthe 15. Geborduurde damespantoffel. Fig. 70. Helft v. d. pantoffel 16. Mandje voor

naaigereedschappen enz. Fig. 71. Helft v. een gedeelte Borduurplaat: Kinderjurk. Fig. 1. Montant. 2. Lijfje. 3. Entredeux. 4. Strookje v. d. mouw. 5. Strookje v. d. hals. 6, 7 en 17. Figuren v. soutache. 8 en 9. Patronen om door te stop-

pen. 10―12 en 13. Kragen in point de feston en point russe. 11 en 14. Manchetten bij de kragen 10 en 13 behoorende. 15. Hoek voor een zakdoek, het effen randje tusschen de twee gladde lijnen is in het oorspronkelijke eene aan beide zijden opge-stikte biais. 16. Entredeux voor een rek. 18 en 19. Hoeken voor zakdoeken. 20. Kroontje. Alphabet en namen.

Kleedje “Papillon.”

Afb. No. 1―3. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX. Fig. 48―52.

De kapel is het zinnebeeld van den zomer. De mode heeft daarom het

lieve voortbrengsel uit haar rijk, waarvan wij hiernevens de afb. geven,

“papillon” genoemd en het bij voorkeur voor zeer jeugdige dames bestemd.

Het kleedje heeft een laag uitgesneden taille, met een schoot in de rondte

die overal even lang, van achteren gespleten, en daar even als aan de voor-

stukken met een kleine revers voorzien is. De korte gespleten mouw, waar-

onder men eene ruime gerimpelde of geplooide witte ondermouw noodig

heeft is op dezelfde wijze opgemaakt. Het lijf van ons model is van dezelfde

stof van den japon (zilvergrijs popeline d’été) vervaardigd, men kan dit

echter, even als een afzonderlijk jaquetje van zwarte taf of wit cachemir

namen, en voor het garnituur van de revers taf van dezelfde of van eene

afstekende kleur gebruiken. De rand is oostersch borduurwerk, die aan ons

model rondom de buitenkanten van de taille en om de mouwen loopt, maakt

evenwel een zeer goed effect, hoewel die ook zeer goed door een turkschen

rand, door passementwerk in

vereeniging met kralen en kant kan vervangen worden. Van

voren wordt het lijf met kris-

tallen kogelvormige knoopen

gesloten, waarmede ook elke

punt van iedere revers versierd

is. Wil men het kleedje ver-

vaardigen dan moet men de om-

trekken van elk der knippatr.

tweemaal en ook het borduur-

patr. op de gekozen stof over-

brengen, welk laatste men er naar aanwijzing van afb. No. 3

aan den binnenkant van de

gladde lijnen op de knippat. op-

teekent; het spreekt van zelf,

dat men hierbij het later aan-

tenzetten der verschillende ge-

deelten in het oog moet houden.

Nu wordt het patr. naar aan-

wijzing van No. 3, met koord-

zijde uitgevoerd; dit geeft een

gedeelte van het voltooide bor-

duurwerk, de ligging der ste-

ken en de verschillende nuan-

cen in oorspr. grootte te zien.

De kleuren neemt men naar

verkiezing of in overeenstem-

ming met die van de grond-

stof. Men kan er spreken-

de, sterk afstekende voor

gebruiken, of het bor-

duurwerk met eene

enkele ― en wel

dezelfde kleur

v. h. kleed-

je ― uit-

voeren. Nu eerst worden de verschillende gedeelten langs de omtrekken uit-

gesneden, tegen den voorkant van de beide voorstukken een reep van de

bovenstof 4 d. breed gezet, en deze met knoopen en knoopsgaten voor-

zien; daarna zet men de verschillende stukken met voering er onder, vol-

gens de overeenstemmende letters op de knippatronen aan elkaar. Einde-

lijk moet men tegen de naden van de taille dunne baleintjes rijgen, langs

de gepunte lijnen op de knippatronen de omgeslagen revers met taf be-

dekken en het lijf en de mouwen, met een reepje zijde van dezelfde

kleur boren, waarna elke revers aan de punt nog met een knoop wordt

voorzien. Bij het overbrengen van het borduurpatroon op de stof raden

wij weder het gebruik van copiëerpapier aan.

moeten stellen en verder verwijzen op de naauwkeurige afb. (No. 7), die

zeer duidelijk de kettingsteken en de stokjes voorstelt.

Aan het begin van elken toer verbindt men den draad door een halven

vasten steek en haakt gedurig 3 kettingst. voor het eerste stokje.

1ste toer. Stokjes.

2de toer. 2 st.; dan afwisselend 5 kettingst., 7 st. (met de 5 kettingst.

slaat men 5 steken van den vorigen toer over).

3de toer. 2 st., 4 kettingst., 1 st., * 4 kettingst., 3 st., die op het 3de,

4de en 5de st. van den vorigen toer moeten komen; 4 kettingst., 1 st., van

* af wordt tot aan het einde van den toer herhaald. Ter bekorting zullen wij

van hier af de aanwijzing der herhaling weglaten.

4de toer. 2 st.; afwisselend 5 kettingst., 7 st.

5de toer. Stokjes.

6de toer. * 2 st., 4 kett., 1 st., 4 kett., 1 st., 5 kett., 3 st., 7 kett., 1 st.,

7 kett., 3 st., 5 kett., 1 st., 4 kett., 1 st., 4 kett., 1 st.

7de toer. * 6 st., 4 kett., 1 st., 6 kett., 3 st., 4 kett., 7 st., 4 kett., 3 st.,

6 kett., 1 st., 4 kett., 5 st.

8ste toer. * 1 st., 1 kett., 7 st.,

2 kett., 1 st., 5 kett., 3 st., 3

kett., 3 st., 3 kett., 3 st., 3

kett., 3 st., 5 kett., 1 st., 2

kett., 7 st., 1 kett.

9de toer. * 1 st., 2 kett., 8

st., 6 kett., 3 st., 4 kett., 7 st.,

4 kett., 3 st., 6 kett., 8 st., 2

kett.

10de toer. * 3 st., 2 kett., 8

st., 4 kett., 3 st., 7 kett., 1 st.,

7 kett., 3 st., 4 kett., 8 st., 2

kett., 2 st. Naauwkeurig de afb. volgende werkt men tot aan den 45sten toer verder voort, die met 1 st. en 1 picot

begint; het laatste herh.

zich tusschen elk van de

2 groote punten; (voor

elken picot haakt men 5 kettingst., dan 1 h. v. st. in den eersten van de 5

kettingst.)

Met den 46sten toer begint men de punten te vormen, die elk afzonder-

lijk gewerkt worden. Men verbindt den draad voor elke punt gedurig aan

het 2de stokje van den vorigen toer, werkt dan 2 kettingst., 1 picot en

haakt den draad bij de volgende steken mede in. Op dezelfde wijze eindigt

men elken toer van de punt, namelijk met 1 picot, 2 kettingst., en 1 v. st.,

daar aan het einde van den toer gedurig 1 st. van den vorigen toer onbe-

werkt blijft. Hoewel de laatste toer van elke punt eenigszins van deze be-

werking afwijkt, zoo zal hij volgens de afb. toch gemakkelijk te ver-

vaardigen zijn, daar er tusschen elken picot 2 st. gewerkt worden.

3 Julij 1865.

(SUPPL. No. 13). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.

Tabouret en voetbankje in moorschen stijl.

Afb. No. 4 en 5.

Als wij nu en dan een enkel woordje over den nieuwmodischen

vorm van afzonderlijke meubels of het karakter van een geheel ameu-

blement in het midden brengen, dan voldoen wij daardoor zeker aan

den wensch van vele onzer lezeressen. Zoo geven wij heden een tabou-

ret en een voetbankje te zien waarvan het model aan lang vervlogen

tijden, aan de eigendommelijke pracht van den moorschen stijl her-

innert. Het karakterestieke is echter niet alleen in den vorm gele-

gen, maar ook in de wijze waarop de kleuren bijeen zijn gevoegd;

dezen kunnen wij niet aanschouwelijk voorstellen, onze abonneés zul-

len zich dus met de beschrijving moeten vergenoegen.

De tabouret en het voetbankje zijn uit tamelijk hard hout gesne-

den. De vorm, zeshoekig en zeer eenvoudig kan, daar er volstrekt

geen versiering bij is aangebragt, zeer gemakkelijk nagemaakt wor-

den. Het houten geraamte is met olieverw, met verschillende schit-

terende kleuren beschilderd; zoo geeft de voet een gelijkmatigen

matgelen grond te zien, waarop roodbruine figuren sang de boeuf

zijn afgebeeld. Het bovenste gedeelte echter dat er overheen komt en waarop zich het goed gevulde, zachte kussen bevindt is blaauw

en groen gemarmeld, en met strepen van vermilioen en gouden ran-

den afgezet. Het overtrek van het kussen bestaat uit application van laken, gansch en al in overeenstemming met het geheel. Bij deze

meubelen zijn onze lezeressen weder in de gelegenheid om met het

werk harer handen, haar salon te versieren.

Garnituur voor jaquettes, beduïnen enz.

Afb. No. 6.

Dit garnituur is voor verschillende kleedingstukken bijzonder aan

te bevelen; het is smaakvol en eenvoudig tevens en daarbij zeer ge-

makkelijk uittevoeren. Ons model is van rood en zwart laken ver-

vaardigd, men kan echter naar goedvinden andere stoffen en kleu-

ren nemen hoewel deze altijd in harmonie moeten zijn met die van

het voorwerp, dat er meê gegarneerd wordt. De lichte puntjes op de

afb. No. 6 zijn van rood laken en met sterretjes van zwarte zijde met

den point russe zoodanig op een reep zwart laken, die aan den

rand van onderen, met uitgetande schelpen is voorzien bevestigd,

dat de spitse einden van

de puntjes de insnijding

van de schelpen bedek-

ken. Deze laatsten zijn

met soortgelijke sterre-

tjes van lichtgele zijde

versierd. De beide reepen

van het garnituur wor-

den met de effen randen

aan de stof die men er

meê garneeren wil gezet,

terwijl deze met eenige

rechte rijen kettingsteken

van zwarte of roode zijde

1 d. van elkaar verwij-

derd wordt voorzien.

Gehaakte kant.

(Lambrequin.)

Afb. No. 7. Haakgaren

No. 70 en eene fijne

haaknaald.

Deze kant is bijzonder

geschikt ter versiering

van altaarkleeden of an-

dere kerkelijke voorwer-pen, ook is zij met eene

gekleurde voering afgezet als lambrequin voor een toilettafel of der-

gelijk meubel aan te bevelen, daar zij een fraaie garneering uitmaakt.

Evenwel is een fijne grondstof en naauwkeurige bewerking eene

hoofdvereischte, als het patroon van de kant goed zal uitkomen.

Men haakt deze kant hetzij aan een gehaakt fond of aan een toer op-

zetsteken die de genoegzame lengte moet hebben, waarbij wij tevens

willen doen opmerken, dat elke toer hetzelfde getal steken moet be-

houden; men heeft dus hierbij in acht te nemen, dat men bij het ha-

ken van de kettingsteken, gedurig even zooveel steken van den vori-

gen toer overslaat, zoodat de stokjes recht op elkander komen. Uit

plaatsgebrekt kunnen wij de geheele beschrijv. van de kant niet geven,

zoodat wij ons met de uitvoerige verklaring van eenige toeren tevreden

No. 2. Kleedje “Papillon.” Achterzijde.

No. 1. Kleedje “Papillon.” Voorzijde.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX. Fig. 48—52.