De Gracieuse 22 March 1867 | Page 2

naait elke mouw van 10 tot 11 aan elkaar en verbindt haar volgens aanwijzing der cijfers met de revers, met boordsel voorzien. De mou-

wen worden, zóó dat 12 op 12 van het voor-

stuk valt, in het armsgat gezet en van 10 tot

ster tot op de noodige wijdte ingehaald. Men voorziet de voorste hoeken van den kraag met haken en oogen; daarna hecht men volgens aanwijzing op het knippatroon op de voorstuk-

ken de lussen van veterband door welke het koord,

van achteren in het midden vastgenaaid, wordt gestoken.

Tasch met een ceintuur voor kinderen.

Afb. No. 9. Knippatr., voorz. van het Supplem.

No. IV, Fig. 18.

Op deze zwart fluweelen tasch zijn kleine figuren met krijtwitte kralen genaaid. Men knipt naar fig. 18 van zwart fluweel en zwarte taf voor voering, van elk twee gedeelten, waarvan evenwel een gedeelte bovenstof en voering slechts van den onderrand, tot aan de gestipte lijn van het knippatr. reiken moet. Vervolgens wordt

de bovenstof overeenkomstig de teekening met kralen versierd en volgens vereischte met de voering verbon-

den. De tasch wordt door twee banden elk 12 d. lang aan de ceintuur be-

vestigd, die, even als deze, 3 d. br., in het midden langs de geheele lengte

met kralen versierd en met zwarte taf gevoerd worden.

Wandelcostuum voor dames.

Afb. No. 10 en 11. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―11.

Dit costuum is vervaardigd van grijs crêpe de laine en bestaat uit

een kort kleedje met eene hooge taille, een tweeden rok en een wijden pa-

letot. De rok van het kleedje, geheel met geeren geknipt, wordt even als

de taille van voren met groote knoopen, met fluweel overtrokken dicht ge-

maakt, en heeft aan den onderrand, met zwart fluweelen lint 4½ d. breed afgesloten, drie punten, die eveneens aan den onderrand van den paletot,

op dezelfde wijze garneerd, voorkomen; deze is bovendien van achteren in

het midden versierd met lussen en twee einden elk 116 d. lang van het bo-

vengenoemde fluweelen lint. Om den onderrand van den tweeden rok die even-

eens nauw toeloopt, is een volant 23 d. breed, à l’empire geplooid gezet.

Bij het vervaardigen van den rok knipt men uit de gekozen stof naar elk der

fig. 9 tot 11 twee gedeelten, naar fig. 9 de voorbanen, maar rekent aan den voorrand op een omslag 3 d. breed, die aan de rechter voorbaan wordt om-

gezoomd, maar aan de linker als een aangezetten reep dient. Als de beide voor-

banen met knoopen en knoopsgaten zijn voorzien, dan zet men al de gedeelten van den rok, volgens de overeenstemmende cijfers op de knippatronen, aan el-

kaar, vouwt den onderrand van den rok tot dusverre voltooid, naar de rech-

ter zijde om, en bedekt hem met fluweelen lint, waarmede hij tevens wordt bevestigd. Aan dunne stoffen zet men er aan de binnenzijde een schuinen reep der bovenstof 6 d. br. tegen. Aan den bovenrand wordt de rok tusschen de dubbele stof van een boord, met haken en oogen voorzien, gezet. Nadat de

tweede rok volgens de afb. No. 85 en 86 en de daarbij behoorende knippa-

tronen fig. 27 tot 32 is vervaardigd, verbindt men hem met het boord met

den rok van het kleedje. Voor het vervaardigen van de taille (wij geven de knippatronen met fig. 1 tot 5) leze men de beschrijving bij de afb. No. 32

tot 35 behoorende, op bladz. 40 van dezen jaargang. Het garnituur van de

mouw wordt er naar afb. No. 10 opgelegd; het bestaat uit een reep der stof

12 d. breed, 40 d. lang à l’empire geplooid. Fig. 6 tot 8 geven de knip-

patronen voor den paletot.

Dertien verschillende vignetten benevens namen

voor zakdoeken.

Afbeelding No. 12.

Al deze vignetten en namen zijn ter versiering van zakdoeken bestemd;

voor de uitvoering hiervan worden fijne materialen en eenige oefening

in het borduren vereischt. Door de verschillende voorkomende gedeelten

van het patroon, worden de afzonderlijke soorten van het wit bordu-

ren duidelijk aangetoond. De geheel wit geteekende plaatsen zijn met

den platten steek, de zwart gestipte met den stiksteek, de dunne

lijnen met den schuinen steelsteek gewerkt. De open gedeelten van

de hoofdletter van den naam “Josephine” moeten met den schuinen laddersteek, de middelste kring van het laatste vignet met den kantsteek gewerkt worden. Onze lezeressen kunnen de verschillende soorten van borduurwerk, uit de navolgende beschrijving en de

daarbij behoorende afbeeldingen over het wit borduren leeren.

Wit borduren.

Afbeelding No. 13―77.

De kunst om zeer fraai te borduren speelt ook nog heden een groote rol onder de vrouwelijke handwer-

ken. Wij nemen aan dat het het streven van vele dames is, eene zekere vaar-digheid daarin te verkrij-

gen, daarom zetten wij he-

den onze onderrichtingen

in vrouwelijke handwer-

ken met het wit bor-

duren voort, daar wij

den grondslag ― het

breien en naaien ―

reeds in vorige

nummers ver-

klaard hebben,

en beginnen

62 DE GRACIEUSE. [22 Maart 1867. 5e Jaargang.]

Hondenhok.

Afb. No. 6 en 7. Knippatroon en teekening van eene patte: keerz. v. h.

Supplement No. X, Fig. 36.

Dit hondenhok van bruin en wit gelakt wilgenriet, met een borduurwerk versierd, is tot herberging van een klein kamerhondje bestemd. Het model is 27 d. br., 43 d. lang en tot aan de spits van het dak gemeten 43 d.

hoog. Afb. No. 6 toont het onbekleede vlechtwerk van het hokje aan, ter-

wijl afb. No. 7 het van binnen bekleed en met pattern versierd voorstelt.

De binnenste bekleeding van blauw cachemir vervaardigd, moet glad tegen alle wanden, alsook tegen het dak worden aangebracht. De bodem wordt bedekt met een met paardenhaar gevuld kussen met blauw cachemir over-

trokken, doch men kan tot vulling voor het kussen ook zeegras, hooi of

iets dergelijks bezigen. De buitenste garneering bestaat in smalle patten van rood en wit reps, rondom uitgetand, die volgens de teekening met wijdloopige festonneersteken van groene koordzijde versierd en met eene gazen of katoenen voering zijn voorzien. De onderste punt van elke patte eindigt in een kwast

van rood en wit reps. Fig. 36 geeft het knippatr. en de teekening van een

patte. De voltooide patten worden dicht naast elkander, afwisselend een roode, een witte aan een rood wollen band van 2 d. breedte bevestigt, het aanzetten hiervan wordt door een ruche van hetzelfde wollen band bedekt. Eindelijk

wordt het garnituur aan beide zijden van de vorst van het dak aangebracht.

Chamber-cloak voor knapen van 9 tot 11 jaar.

Afb. No. 8. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 21―26.

Deze chamber-cloak van grijs flanel, is met stevig grijs katoen gevoerd en

met watten voorzien. Het garnituur bestaat uit een boordsel van zwart veter-

band, dat de revers, de patten van de zakjes en den kraag afsluit. Hetzelfde

veterband geeft de naden van den rug aan en vormt de lussen met parelmoe-

ren knoopen versierd, die de revers op de voorstukken bevestigen. Met zwart koord in kwasten eindigende, wordt de taille van den chamber-cloak vastge-

maakt. Bij het vervaardigen van dit model knipt men uit de genoemde boven-

stof en voering naar elk der fig. 21, 22, 24, 25 en 26 twee gedeelten,

naar fig. 23 een gedeelte langs het midden aaneen; fig. 21, 22 en 25 wor-

den bovendien gewatteerd, de watten behoeven op fig. 21 echter slechts tot

aan de voorgeteekende gepunte lijn te reiken. Als men de gedeelten bovenstof en voering naar fig. 22 geknipt, van 3 tot 6 aan elkaar geeft gezet, dan

naait men deze alsook de voering van fig. 21 en 25 met de watten in schuine lijnen door, en rijgt dan de bovenstof op de gewatteerde voering. Tegen den

voorrand van de voorstukken wordt eerst naar aanwijzing op het knippatr.

aan de verkeerde zijde een reep der bovenstof gezet, deze dan met veter-

band geboord, vervolgens even als een revers op de bovenzijde van den

chamber-cloak omgeslagen, waar hij volgens de afb. met lussen van ve-

terband 5½ d. lang met knoopen op den chamber-cloak bevestigd, wordt

vastgehouden. Deze lussen zijn 4 d. van elkaar verwijderd. Hierop maakt

men in de voorstukken langs de voorgeteekende dubbele lijn de insnij-

ding voor de zakjes, aan de afgeknipte randen wordt een naar bin-

nen hangend zakje van katoen gezet, en volgens de afb. met de

patten voor de zakjes, met boordsel en knoopen voorzien bedekt, waarbij men op de overeenstemmende cijfers moet letten. Nu zet men de tot dusverre voltooide voorstukken en den rug volgens de overeenstemmende cijfers met een achtersteeknaad aan elkaar, bo-

vendien fig. 21 van 3 tot ster, waarbij men steeds een ge-

deelte voering niet meevat, dit wordt er later zóó dat de inslagen bedekt zijn, plat op-

gezoomd. Wij merken hierbij aan, dat al de verbindings-

naden op deze wijze worden uitgevoerd. aan den onder-

rand van den chamber-cloak wordt de voering en de bo-

venstof tegen elkaar genaaid; aan het uitsnijdsel van den

hals zet men den kraag,

vooraf in de rondte met

veterband geboord, en be-

dekt de inslagen van de

naden, na aldaar de

watten een weinig te

hebben uitgeplozen

met een smal reepje

voering. Men

No. 6. Hondenhok. Rieten geraamte.

No. 5. Bodem van het mutsje “Mignon.” Uitgespreid

gezien. Verkleind. Bij afb. No. 4.

No. 11. Wandelcostuum voor dames. Achterzijde, met den paletot.

No. 10. Wandelcostuum voor dames. Voorzijde, zonder paletot.

Knippatr. voorz. van het Supplem. No. I, fig. 1―11.

No. 8. Chamber-cloak voor knaapen van 9―11 jaar.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, fig. 21―26.

No. 9. Kindertasch met een ceintuur. Twee derde der oorspr.

grootte. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 18.

No. 7. Hondenhok met bekleedsel.

Knip- en borduurpatroon van eene patten keerz. v. h. Suppl. No. X, fig. 36.