De Gracieuse 2 January 1866

Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (4e JAARGANG).

Inhoud: Afbeelding No. 1. Coiffure “Octavia.” ― 2 en 3. Kort lijfje met bretellen en schoot (met knippatr.) ― 4―6. Het inbreien van den hiel in de kous. ― 7. Pelerine van zwart satijn (met knippatr.). ―

8 en 9. Twee breipatronen voor bretellen. ― 10. Gehaakte dames-slopkous. ― 11. Schoorsteen als lampenhoedje. ― 12 en 13. Damesschoenen. ― 14. Slopkous voor kinderen (met knippatr.). ― 15 en 16. Pelerine

met capuchon (met knippatr.). ― 17. Damespantoffel (met knippatr.). ― 18. Kralenmozaiek voor een bandeau Grec. ― 19 en 20. Toilettafel. ― 21 en 22. Breed ceintuur “Pattine” (met knippatr.). ― 23. Jaquette

Louis XIV. ― 24 en 25. Dameslaarsjes. ― 26―28. Négligé-mand met een gehaakt overtrek. ― 29. Manteltje en kaper voor kinderen (Brei- en haakwerk). ― 30. Haaksteek “Flocconè.” ― 31. Gebreide jachthandschoen. ―

32 en 33. Mof met eene tasch. ― 34 en 35. Twee patronen om schuin knoopwerk doortestoppen. ― 36. Gebreide rand voor wollen pelerines enz. ― 37. Gebreid onderlijfje voor dames. ― 38―40. Rozen van bloe-

menpapier. ― 41. Gehaakt vest voor heeren. ― 42 en 43. Bloempot-bekleeding. ― 44. Gehaakt damesvest “Foutagère.” ― 45. Naaldenboekje in den vorm van een papieren vlieger. ― 46 en 47. Winterhoeden. ―

48―50. Scherm voor een nachtlicht. ― 51. Pennewisscher met plumeau. ― 52

en 53. Kraag en mouw à pointes ondulées (met knippatr.). ― 54 en 55. Kraag en

mouw à damier (met knippatr.). ― 56. Fluweelen ceintuur met schoot. ― 57―59.

Berthe van fluweelen lint en guipure kant. ― 60 en 61. Corset-gordel voor

dames (met knippatr.). ― 62 en 63. Toilet-doosje met speldenkussen. ― 64 en

65. Kaper “Diotima” (met knippatr.). ― 66. Kussentje met amaril in den vorm

Coiffure “Octavia.”

Afb. No. 1.

De smaak helt in den laatsten tijd bepaald tot het antieke over. Dit heeft

voornamelijk betrekking op de coiffuren en de wijze waarop het haar is ge-

kapt, zooals men dit op de afb. No. 1 ziet voorgesteld. Het voorhaar ver

naar achteren gekamd, is in drie zeer groote gegolfde partijen afgedeeld, waar tusschen in zich kleine afzonderlijke lokken vertoonen, die ook los over den chignon heenvallen. Indien het haar hiervoor niet de noodige

dikte heeft, dan kan men deze gegolfde partijen door kunstig vervaardigde

strengen van vreemd haar, zoogenaamde mèches serpentines doen ver-

vangen, en voor de krullen, bouquetten van haarlokken (bouquets de frisure) nemen. Aan het gegolfde gedeelte op het achterhoofd sluit zich

een gladde chignon aan, die tamelijk hoog wordt vastgestoken. Drie ree-

pen of bandeaux van goud veterband loopen, zooals de afb. dit aantoont,

door het voorhaar heen.

Kort lijfje met bretellen en schoot.

Afb. No. 2 en 3. ― Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XV, Fig. 56―60.

Aan alle jonge dames kunnen wij dit gracieuse keursje met bretelle aan-

bevelen. Het model is vervaardigd van zwarte taf, en langs al de buiten-

randen met wit taffen lint gegarneerd; hieroverheen is een zwart kanten entredeux (barbe) gelegd, dat aan beide zijden 1 d. breed over het lint heenkomt. De hierboven vermelde knippatr. geven de helft van het lijfje, omtrent de wijze waarop het vervaardigd wordt, heeft men het volgende

optemerken: tusschen de bovenstof en de voering van het keursje en van

den schoot legt men stijf gaas, langs de naden en ook in den rug wor-

den, zooals wij dit hebben voorgeteekend, aan de binnenzijde dunne ba-

leintjes gehecht, men voorziet het rechter voorstuk met haken en het linker met de daarbijbe

-hoorende lussen, en boort het lijfje en den schoot met een in-geregen koordje. Voor het hier-boven beschreven garnituur heeft men 380 d. taffen lint en even zooveel kanten entre-

deux noodig. De kralengrelots aan de buitenste punten van de bretellen en van het lijfje kun-nen door zoodanige van passe-

mentwerk of door kleine kwast-

jes vervangen worden.

de kous zichtbaar is, breit hierbij echter aan het einde van de op de

rechte zijde te breien toeren gedurig den laatsten steek van naald a

met den naastaanzijnden steek van naald c verdraaid te zamen. Afb.

No. 4 toont daar ter verduidelijking bij het afbreien, de beide naalden

door de steken gestoken aan. Aan het einde van den op de verkeerde

zijde te breien toer, breit men den laatsten steek van naald b met den

naastaanzijnden steek van naald d averechts te zamen. Het blijkt hieruit,

dat het getal van de te breien zijnaadjes hetzelfde moet wezen, als het

getal steken op de naalden c en d. heeft men de vereischte hoogte van

den hiel door eene regelmatige verbinding van de zijsteken met de ste-

ken van den hiel verkregen, dan breit men op de gewone wijze den klei-

nen hiel, waarbij men na voltooiing een gelijk getal steken als de ste-

kenrij e op de naald moet hebben. Tot op deze hoogte is nu de hiel,

zooals wij reeds vermeld hebben, volgens Afb. No. 5 vervaardigd en

men voltooid hem, door de rijen steken die zich recht tegenover elkan-

der bevinden aaneen te mazen. Op welke wijze dit geschiedt, toont afb.

No. 6 aan. De gebreide gedeelten die aan elkander gemaasd moeten wor-

den zijn daar met a en b aangewezen, wij noemen de naald a die, waarop

de steken van den kleinen hiel, de naald b die, waarop de hiermede te

verbinden steken van den voet zijn. Nadat men den draad van het breika-

toen tot op eene lengte van ongeveer 50 d. afgeknipt en in eene stop-

naald gestoken heeft, haalt men deze van boven naar onderen door den

aan de stekenrij b grenzende steek (dus door den laatsten steek die met

den hiel verbonden is), van onderen naar boven door den 1sten steek van

de naald b, dan voert men den draad op dezelfde wijze door den laatst

gebreiden steek van den kleinen hiel, dus in den 1sten steek van naald a in, door den 2den steek van naald a weder uit ― verder in den 1sten

steek van naald b in, door den 2den steek van dezelfde naald weder uit ― tegenover den 2den steek van naald a in, door den 3den van dezelfde

naald uit, (het spreekt van zelf dat men den steek die met den draad is doorge-haald van de naald laat af-glijden). Afb. No. 6 toont

een gedeelte van de rij ste-

ken reeds op de beschrevene

wijze verbonden en ter ver-duidelijking met een los liggenden fijnen draad aan. Aan de kous zelf moet de draad na elke doorhaling zoo worden aangehaald, dat

deze wij van de overige ge-

breide toeren niet te onder-

scheiden is. De voortzet-

ting van het aan elkander

mazen behoeft geene ver-

dere verklaring, wij mer-

ken echter nog aan, dat

de naadjes van den

hiel en den voet

2 Januari 1866.

(SUPPL. No. 2). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.

No. 1. Coiffure “Octavia.”

No. 2. Kort lijfje met bretellen en schoot. Voorzijde. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XV, Fig. 56―60. No. 3. Kort lijfje met bretellen en schoot. Acterzijde.

van een visch, om naainaalden glad te maken (met knippatr.). ― 67. Geknoopt garni-

tuur. ― 68 en 69. Reukvaas in den vorm van eene ananas (met knippatr.). ―

70. Nauwtoeloopend schortje voor kinderen (met knippatr.). ― 71 en 72. Ja-

quette met vest (met knippatr.). ―73. Blaasbalg met borduurwerk (met knip-

patr.). ― 74 en 75. Russische kaper (met knippatr.). ― 76. Vier verschillen-

de costumen voor de pop (met knippatr.).

Het inbreien van hielen in kousen.

Afb. No. 4―6.

Ofschoon onder de menigvuldige moderne phantasiewerken nog geene

les over het inbreien van hielen verscheenen is, zoo mag haar vrij eene

plaats worden gegeven, daar de ondervinding ons dagelijks leert, dat

menig nuttig handwerk veronachtzaamd wordt door de schitterende

werken, die tot sieraad van de kamer en voor het toilet moeten die-

nen. Bij het inbreien van den hiel moet zoals van zelf spreekt

Het uittornen van den versleten hiel voorafgaan. Dit ge-

schiedt van den zoogenaamden kleinen hiel af, daar men in den laatsten toer hiervan eene lus van een steek doorknipt en dan de rij steken van dezen toer tot aan de beide zijnaadjes van den hiel met eene naald los tornt. Afb. No. 5 geeft een verkleind gedeelte van de kous, waarbij de voltooide hiel tot aan het aan elkander mazen is voorgesteld, en toont

teven de opening aan die door het lostornen van de steken is ontstaan.

Men neemt den draad die naar den hiel gaat en tornt laatstgenoemden geheel af, of, wanneer dit door eene vroegere verstelling op deze plaats verhinderd wordt, knipt men de rij der beide zijnaadjes door en haalt de draadjes die nog in de steken van den voet zijn blijven staan er geheel uit, die oorspronkelijke in de kantsteken van den

hiel waren opgenomen. Dan neemt men de rond-om gereed zijnde steken op 4 of 5 naalden, zooals afb. No. 4 dit voorstelt. Op deze afb. zijn de ste-

ken die zich op de naalden bevinden door letters

aangewezen, en wel die voor het breien van den hiel bestemd zijn met a en b, de rij opgenomen steken van de zijnaadjes

van den afgetornden hiel met c en d, en

eindelijk de rij steken die voor het aan-

mazen van den kleinen hiel bestemd zijn met e, deze is de rij steken, waaraan het aftornen van den hiel geschiedde. Men

voert nu op de met a en b aangewezen

rij steken, den hiel op de gewone

wijze uit, waartusschen het naadje

van het onderste gedeelte van