De Gracieuse 18 November 1866

Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (4e JAARGANG).

Inhoud: Afb. No. 1. Gehaakt onderlijfje voor meisjes van 5―7 jaar. ― 2 en 3. Gehaakte pelerine met een vestje voor dames (met knippatr.). ― 4. Jaquette “hiver” (met knippatr.). ―5―7. Patroon (mid-

delstuk en voor den fond) voor een wit tafelkleed. Wit borduurwerk en application. ― 8. Gebreide onderpantalon voor heeren. ― 9 en 10. Paletot voor knapen van 8―10 jaar (met knippatr.). ― 11―14. Kant in ge-

knoopte guipure. ― 15. Gehaakte kant. ― 16. Gebreid tusschenzetsel. ― 17. Taschje voor sleutels, een notitieboekje, portemonnaie enz. (met knippatr.). ― 18. Jaquette “Manon” (met knippatr.). ―

19. Muts “Béarnais” voor knapen van 6―8 jaar. Haakwerk (met knippatr.). ― 20. Muts “Ecossais” voor knapen van 6―8 jaar. Haakwerk (met knippatr.). ― 21 en 22. Fichu voor meisjes van 12―14 jaar. Haak- en breiwerk

(met knippatr.). ― 23. Blouse met een garnituur van linnen (met knippatr.). ― 24. Blouse met een garnituur van guipure en taf. ― 25. Costuum voor meisjes van 8―10 jaar (met knippatr.). ― 26. Gehaakte

pelerine voor dames (met knippatr.). ― 27. Kaper “Gabrielle.” Breiwerk. ― 28. Kaper “Vineta.” Breiwerk. ― 29. Kaper “Napolitaine” (met knippatr.). ― 30. Gehaakte kaper voor kinderen beneden 2 jaar. ― 31 en 32.

Hooge taille met schoot voor dames (met knippatr.). ― 33. Gebreide shawl voor dames. ― 34. Coiffure “Japonais” (met knippatr.). ― 35. Hoek-étagère met geborduurde lambrequins (met knippatr.). ― 36. Gebreide

zool voor een schoen. ― 37. Fancon. Knoopwerk. ― 38. Tapisserie-patroon voor pantoffels. ― 39. Breipatroon voor een rand. ― 40. Gehaakte ruit. ― 41. Gehaakte rozet. ― 42. Kaper “Peplos” (met knip-

patr.). ― 43―45. Verschillende breipatronen. ― 46―50. Verschillende haaksteken.

Inhoud van het Supplement: De knippatronen bij de afbeeldingen No. 2, 3, 4, 9, 10, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 29, 31, 32, 34, 35, 42.

.

Gehaakt onderlijfje voor meisjes van 5―7 jaar.

Afbeelding No. 1. 4½ lood witte zephirwol, een weinig roode andalouse-

wol, 9 kleine linnen knoopen, 168 d. rood taffen lint nauwlijks 1 d.

breed, een haaknaald tusschen beide van grofte.

Dit lijfje, in den vorm van een dessus de corset, dat het gedurende

den winter kan vervangen, is van witte zephirwol met den gewonen tuni-

schen haaksteek gewerkt, van voren ingericht om dicht geknoopt te wor-

den, en zoowel aan de ronding van den hals, als ook van onderen aan de

mouwen, met eene rij vischgraatsteken van rood andalouse wol, voorts

met rood taffen lint versierd, welk laatste door een open randje met stok-

jes gehaakt, geregen wordt.

De uitvoering van den tunischen haaksteek is door de afb. No. 46 en de daarbij behoorende beschrijving nader verklaard. Er blijft ons nu over te

vermelden, dat de meerderingen, die in verloop van het werk voor-

komen, in den eersten toer van genoemden patroon toer gescheiden,

daar men op de bestemde plaats in den kettingsteek die zich tusschen de 2

loodrechte steken bevindt, een steek opneemt. Bij het minderen, dat

gedurig in den tweeden toer van een patroon toer plaats heeft, werkt

men 2 steken als een steek af en neemt in den volgenden toer de beide te zamen gewerkte steken slechts als 1 lus of steek op. Bij de uitvoering van dit lijfje, waarvan de rug en voorgedeelten in verband met elkander ge-

werkt worden, begint men met een opzetsel van 169 steken.

1ste patroontoer. In den eersten toer hiervan werkt men in alle op-

zetsteken 1 steek en mindert in den tweeden toer 6 maal, namelijk: men

haakt gedurig den 13. en 14., den 42. en 43., den 72. en 73., den 97. en 98., den 127. en 128., den 156. en 157. steek te zamen af. In den 2.―5. patroontoer worden de minderingen in dezelfde richting voortgezet, zoodat deze minderingen eene rechte lijn vormen. Aan het begin van den

4. patroontoer maakt men het onderste van de 10 knoopsgaten, die zich aan den voorrand van het rechter voorstuk bevinden, daar men in den 1. toer na de 4 eerste steken opgenomen te hebben, 3 kettingsteken werkt, daarmede 3 steken overslaat en in den tweeden, den teruggaanden

toer van denzelfden patroontoer in elk van deze kett. steken 1 h. v. steek

haakt; in eene tusschenruimte van 5 patroontoeren herhaalt men telkens

een zoodanig knoopsgat. Alle knoopsgaten worden later met witte wol

gefestonneerd, de hiertoe behoorende knoopen aan het linker voor-

stuk aangebracht.

6. patroontoer. Zonder meerderen. De patroontoeren waar

niet in gemeerderd of geminderd wordt, zullen wij in het

vervolg niet meer vermelden. In den 7. en 9. patroon-

toer mindert men weder op dezelfde plaatsen, dus zes-

maal telkens 1 steek. 26. patroontoer. Men meerdert tus-schen den 11. en 12., den 117. en 118. steek telkens 1 steek. 29. patroontoer. Op 7 st. afstand van het begin en

7 st. van het einde, wordt 1 steek gemeerderd.

30. patroontoer. Men meerdert tusschen den 14. en

15., den 36. en 37., den 99. en 100., den 121. en 122. st.

18 November 1866.

(SUPPL. No. 23). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.

De 46. en 47. patr.toer worden om het begin van het armsgat te vor-

men, aan genoemde plaats gedurig door 2 steken verkort.

49. patr.toer. Men meerdert tusschen den 21. en 22. steek 1 steek. Van

den 56. Tot 68. patr.toer worden de patr.toeren om de ronding van den hals te vormen, langzaam korter, namelijk: in den 56. en 57. patr.toer telkens 4, in den 58. Tot 60. patr.toer gedurig 3, in den 61. tot 68. tel-

kens 2 steken, aan de tegenovergestelde zijde (aan het armsgat) daarente-gen worden de patr.toeren van den 56. tot 62. patr.toer telkens 1 steek

langer, vandaar den schouder vormende gedurig weder 1 steek korter.

Voor den rug, die op 3 steken afstand van het rechter voorstuk af be-gonnen wordt, telt men zooveel steken af, dat er nog 49 steken van den

45. patr.toer voor het linker voorstuk overblijven.

In den 46. patr.toer laat men aan beide zijden telkens 1 steek onbe-

werkt staan, haakt bovendien de beide eerste en laatste st. te zamen af.

Van den 51.―60. patr.toer meerdert men aan het begin en einde gedurig 1 steek, laat in den 62. toer de 12 middelste steken voor den hals van den

rug onbewerkt, en voltooid den rug aan beide zijden van deze 12 steken

elk nog met 5 patr.toeren, die aan den schouder telkens door 1 st. ver-

lengd worden. Aan de tegenovergestelde zijde (aan den hals) daarentegen worden de 63. en 64. patr.toeren telkens 4, de 65. en 66. patr.toeren

gedurig 3 steken korter. Als het linker voorstuk in gelijke wijze, natuur-

lijk in tegenovergestelde ligging van den vorm, is uitgevoerd, dan naait men den rug en het voorstuk op den schouder te zamen, werkt rondom den hals van het lijfje eene rij met den vischgraatsteek en vervolgens een randje stokjes voor het doorsteken van het bandje bestemd, dat afwisse-lend uit 1 stokje, 1 picot (dat is 4 kett., 1 h. v. st. in den eersten van de 4 kett.), bestaat; met den laatsten telkens 1 steek overslaan. Aan den onderrand haakt men in elken kantsteek 1 v. st., gedurig 1 pic. er tus-

schen, langs den voorrand van beide voorstukken slechts v. st.

Voor elke mouw zet men 54 st. op, en haakt de 12 eerste pa-

troontoeren in een gelijk getal steken. De 13. en 14. patr.toer verkorten aan elke zijde met 4, de 15.―19. patr.toer telkens met 3, zoodat de 20. laatste patr.toer van de mouw 8 st. telt. De mouw die insgelijks aan den onderrand me eene rij vischgraat-

steken, en met het stokjesrandje voor het doorrijgen van het taffen lint voorzien is, wordt aan de dwarszijden te zamen ge-

naaid en eindelijk in het armsgat gezet.

Gehaakte pelerine met vest voor dames.

Afbeelding No. 2 en 3. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. X,

Fig. 33 en 34. 16 lood roode castorwol, 6 lood grijze

perléwol.

Aan deze pelerine geven wij de voorkeur, daar het voorstuk dat een vest vormt, door een band die den rug omspant, dicht om de taille sluit, terwijl de pelerine los afhangt, en aan beide zijden eene korte open mouw nabootst (zie afb. No. 2 en 3). Ons model is met roode castorwol met den gewonen tunischen haak-

No. 4. Jaquette “hiver.”

Knippatroon, voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―6.

No. 3. Gehaakt pelerine met een vest voor dames. Achterzijde.

No. 1. Gehaakt onderlijfje voor meisjes van 5―7 jaar.

No. 2. Gehaakte pelerine met een vest voor dames. Voorzijde.

Knippatroon, voorz. van het Supplem. No. X, Fig. 33 en 34.

telkens 1 steek. De eerste en laatste meerdering van dezen patr.toer

vormen het begin van de borstklink, de meerderingen tusschen deze in liggende, de klink onder den arm. Deze meerderingen moeten elk

eene schuine lijn vormen.

In den 33. en 36. patroontoer meerdert men aan de 4 genoemde plaatsten, in den 37. patr.toer evenwel slechts onder den arm, in den

39. en 42. patr.toer weder op de 4 plaatsen telkens 1 steek.

Van den 45. patr.toer af voltooit men de voorstukken als ook den

rug elk afzonderlijk en wel eerst het rechter voorstuk op de 46 eerste

steken van den vorigen pat.toer, doch men meerdert tusschen den

20. en 21. st. 1 steek.