De Gracieuse 13 June 1865

Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (3e JAARGANG).

Voorzijde van het Supplement. Beschrijving der knippatronen en verklaring der teekens. No. 1. Bad-costuum. Blouse met capuchon. Fig. 1. Romp van voren 2. Helft v. d. romp van achteren, 3. Stuk van

voren, 4. Helft van het stuk van achteren 5. Helft v. d. mouw 6. Helft v. d. capuchon 2. Costuum voor meisjes van 12―14 jaar. Fig. 7. Voorstuk, 8. Revers van het zakje 9. Zijpand

10. Helft v. d. rug 11. Mouw, 12. Revers 13. Jockey 3. Blouse “Crêole.” Fig. 14. Voorstuk 15. Helft v. d. rug, 16. Helft v. d. kraag 17. Helft v. d. mouw 18. Boord van de mouw,

19. Jockey 4. Paletot “Le Coureur.” Fig. 20. Helft v. d. capuchon Keerzijde. 5. Zwem- of badcostuum. (Voor den pantalon) Fig. 21. Pantalon 22. Helft v. h. boord van voren, 23. Helft v. h.

boord v. achteren 24. Helft v. h. bandje. (Voor de blouse) 25. Voorstuk 26. Helft v. d. rug, 27. Mouw 28. Voorste, 29. Achterste gedeelte v. d. kraag 30. Helft v. d. ceintuur. (Voor de kaper) 31.

Helft v. d. bodem 32. Helft v. d. revers 6. Paletot “Duchesse.” Fig. 33. Voorstuk 34. Voor-zijpand, 35. Achter-zijpand 36. Helft v. d. rug 37. Schoot 38. Mouw 7. Vene-

tiaansche heerenpantoffel. Fig. 39. Helft v. d. voorschoen, 40. Helft v. h. hielstuk 8. Beduïne “Hongrois.” Fig. 41. Schikking der plooijen 9. Beduïne “Fleurette.” Fig. 42. Schikking der plooijen op de

helft der oorspronkelijke grootte 10. Linnen kraagje en mouwen met kantsteken versierd. Fig. 43. Helft v. d. kraag, 44. Manchette 11. Kraag met slippen en mouw met manchette. Fig. 45. Helft van den

kraag 46. Manchette 12. Gehaakt lijfje voor meisjes van 5―7 jaar. Fig. 47. Helft van het lijfje 13. Neteldoeksch dasje met kant gegarneerd. Fig. 48. Helft v. een strik, 49. Slip v. d. das

14. Beduïne “Donato.” Fig. 50. Beduïne tot op een 32ste deel verkleind.

Costuum voor meisjes van 12―14 jaar.

Afbeelding No. 1. Knippatr. v. den paletot voorz. v. h. Sup-

plement No. II, Fig. 7―13.

Het jeudige droomstertje, dat men op de hiernevensgaande gravure ziet voorgesteld draagt een costuum ― een kleedje met paletot ― van

lichtgrijs mohair met een rijk garnituur. Dit laatste bestaat uit twee

rijen punten van dezelfde stof en uit helder blaauwe zijde, een dun

rolletje taf, dat van boven om de punten heen loopt en uit kogelvor-

mige grijze steenen knoopen, waarmede de taffen punten die de on-

derste rij uitmaken, versierd zijn. Als men zachtere kleuren verlangt

dan kunnen wij wit mohair met lichtblaauw taf, en parelmoe-

ren knoopen aanraden. Voor het vervaardigen van den paletot heeft

men 350 duim van de stof 70 d. breed noodig. Nadat men de om-

slagen van Fig. 7 en 10 afzonderlijk overgenomen en daarna aan

het patroon heeft gehecht, worden naar elk der knippatronen, be-

halve naar Fig. 11 twee gelijke stukken geknipt, maar

de revers naar Fig. 12 aaneen, waarbij de dunne lijn die

het midden aangeeft, op de dubbel toegevouwen stof wordt

gelegd; naar Fig. 11 knipt men voor elke mouw twee, dus

in het geheel vier gedeelten, waarbij men op het uitsnijden van de onderste halve mouw hebbe te letten. De puntjes

worden er later langs de omtrekken in ge-

knipt, voorloopig heeft men slechts de ver-schillende patronen, waarop hier en daar

een gedeelte is aangegeven te volgen. In

de voorstukken worden van kruis tot punt

de borstplooijen genaaid, waarna men in

elk eene insnijding maakt voor het naar

binnen hangende zakje, waarvoor op het

patroon de plaats is aangegeven. De revers

voor het zakje, die de insnijding bedekt

moet met ster en het dubbele punt op de-zelfde teekens van het voorstuk tegen den

bovensten afgeknipten rand van de insnij-

ding worden genaaid. Vooraf moet echter

het garnituur van de revers worden uitge-

voerd, door eerst rondom al de buitenran-den van de punten een smal zoompje naar

de regterzijde omgeslagen, te leggen, en

dit met een dun taffen rolletje van dezelfde kleur als het garnituur te bedekken. Voor de tweede rij puntjes die wij met eene dunne gladde lijn aangeven, knipt men het-zij een reep taf aaneen of voor elke punt

een afzonderlijk lapje naar den vereischten

vorm, dit wordt nu naar den linkerkant

omgeslagen, smal gezoomd en zoodanig on-der de eerste rij gezet, dat elk puntje de uitgesneden ruimte van de bovenste laag vult. Elk puntje wordt, zoo als men dit

op de afbeelding zien kan in het midden met een knoop versierd en de bovenste punten in de hoeken met een enkel steekje

op de onderste vastgehecht. Nadat de voor-

stukken zoo als wij dit hebben voorgetee-kend met knoopen en knoopslussen zijn voorzien, zet men de rug-, zijpanden en voorstukken volgens de overeenstemmende letters op de knippatronen aan elkaar, en voert dan langs den buitenrand met behulp der afbeelding en naar het gedeelte dat

wij op Fig. 7 hebben voorgeteekend het

gepunte garnituur, op dezelfde wijze als dat van de revers uit. Langs den

rand van voren, waar het eveneens aan de binnenzijde van den paletot

zigtbaar moet zijn, worden de punten ook uit een afzonderlijk geknip-

ten reep vervaardigd en deze tegen den paletot aangenaaid. Nu wordt

de mouw gereed gemaakt, door nadat twee der gedeelten die bij elkaar

behooren aaneen zijn genaaid, er van onderen den gegarneerden revers

en van boven den jockey op te leggen. De eerste wordt aan de dwars-

zijden aaneen verbonden, volgens de gelijkluidende letters van onderen

aan den rand van de mouw gezet, en er langs den naad op vastge-

hecht. De jockey zet men met ster op ster en het dubbele punt op het

dubbele punt aan den bovenrand van de mouw, legt in de laatste onder

den arm eene plooi door kruis op punt te hechten en zet haar dan

in het armsgat, waarbij U op dezelfde letter van het voorstuk moet

4de toer. * 4 kettingst., 9 v. st.; van * af 3 maal herhalen.

5de toer. * 4 kettingst., 4 v. st., 3 kettingst., waarmede men de 3

middelste steken van de 9 v. st. van den vorigen toer overslaat, 4 v.

st.; van * af nog 3 maal herhalen. De afbeelding stelt duidelijk de

plaatsing van de steken voor.

6de toer. * 4 kettingst., 3 v. st., waarvan de 2 laatste in één steek

van den vorigen toer gehaakt worden, 3 kettingst., 3 v. st. op de 3

kettingst. van den vorigen toer; dan 3 kettingst., 3 v. st. waarvan de

2 eerste in een steek gewerkt worden: van * af nog 3 maal herhalen.

7de toer. * 4 kettingst., 7 v. st., 3 kettingst., waarmede men de

3 v. st. van den vorigen toer overslaat, 7 v. st., van * af nog 3

maal herhalen.

8ste toer. * 4 kettingst., 19 v. st.; van * af nog 3 maal herhalen.

9de toer. * 5 kettingst., 21 v. st., van * af nog 3 maal herhalen.

10de toer. * In de 5 kettingst. van den vorigen toer haakt men 6

st., (dus in den middelsten kettingst. 2 st.) na het 1ste, 2de, 4de, 5de

en 6de van deze st. elk 1 en na het 3de st. 3 kettingst., dan 10 maal

1 st. en 1 kettingst. in den 2den steek van de 21 v. st. van den vo-

rigen toer; van * af nog 3 maal herhalen. (Het eerste st. van dezen

toer moet uit 3 kettingst. gevormd worden). Met dezen toer is de ruit

voltooid. Volgens ons origineel bestaat elke zijde van het ondergedeelte

van de tasch uit 23 ruiten, die zoodanig geschikt en aan elkander ge-

naaid worden als afb. No. 2 voorstelt. Beide gedeelten legt men naauw-

keurig op elkander en verbindt ze, van

boven aan de punt van de rij ruiten op

zijde beginnende, langs de beide dwarszij-

den en van onderen door den volgenden

toer * 1 st. in de opening van de 2 ket-

tingst. die den hoek van de ruit vormen

(men neemt de beide op elkander liggende

ruiten te zamen), dan 5 kettingst., 1 st.

in den 1sten van deze 5 kettingst., zoodat

hierdoor een puntje ontstaat, 1 st. in de tweede daaropvolgende opening van de

beide op elkander liggende ruiten; (dus 2

st. overslaande) van * af wordt voortdu-

rend herhaald.

Elke zijde van de ruit moet 8 van de

zooeven beschreven kleine puntje hebben;

heeft men 3 zijden van den zak op deze

wijze verbonden, dan omhaakt men den

bovenrand (die natuurlijk open moet blij-

ven) met dezelfde puntjes.

Het bovengedeelte van den zak bestaat

uit een in de rondte gehaakt gestreept pa-

troon (zie de in oorspronkelijke grootte ge-

geven afb. No. 4). Men zet hier voor

zeer los 390 steken op, verbindt deze tot

eene ronding en haakt als volgt:

1ste toer. * In de beide eerste opzetste-

ken 2 st., (het eerste uit 3 kettingst. be-

staande) 2 kettingst., 2 steken overslaande,

2 st., 7 kettingst. waarmede men 7 steken

overslaat; van * af nog 29 maal herhalen.

Aan het einde van den toer verbindt men

den laatsten van de 7 kettingst. aan het

eerst uit 3 kettingst. bestaande st.

2de en 3de toer. Als de 1ste toer.

4de toer. * 2 st., 2 kettingst., 2 st., 4

kettingst., 1 v. st. waarmede men de 3

over elkander liggende kettingsteekrijen van de 3 voorgaande toeren in hun midden te zamen vat, 4 kettingst., van * af herha-

len. Elke 2 aan 2 gewerkte steken moeten regelmatig op elkander

komen.

Men herhaalt nu voortdurend de 4 beschreven toeren, totdat de zak

de genoegzame lengte verkregen heeft. Volgens ons origineel worden

deze 4 toeren 9 maal gewerkt. Dan haakt men nog eens den 1sten

toer, daana 1 toer st. in elken steek 1 st.; vervolgens 1 toer kruis-

stokjes (zie hiervoor de beschrijving van het gehaakte tusschenzetsel

bladz. 103); nogmaals 1 toer st. en eindelijk nog een uit 3 toeren

bestaand kantje dat den zak van boven afsluit. De eerste van deze 3

toeren haakt men even als die, welke den zak van onderen omgeeft.

De 2de en 3de toer bestaat uit dezelfde puntjes, die men evenwel ge-

durig met 1 v. st. in plaats van met 1 st. in de oogjes aan de punt-

jes van den voorgaanden toer verbindt. Men naait nu den open ge-

13 Junij 1865.

(SUPPL. No. 12). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.

vallen. Het garnituur op den rok moet in overeenstem-

ming zijn met dat van den paletot en er een weinig bo-

ven den rand van onderen opgelegd worden.

Gehaakte toilettasch.

Afbeelding No. 2―4. Haakgaren No. 40.

De smaakvolle schikking en degelijke bewerking van deze

toilettasch, geven haar een zeer élégant voorkomen.

Het onderste, in lambrequinachtige punten uitloopende

gedeelte van den zak is uit afzonderlijke ruiten zamenge-

steld, waarvan afb. No. 3 een in oorspronkelijke grootte

voorstelt. Men begint elke ruit van het midden af met 12

kettingsteken, die men tot eene ronding verbindt en daarna

in de rondte de volgende toeren haakt:

1ste toer. * 3 kettingst., 3 v. st. in de 3 volgende ste-

ken van het opzetsel, van * af 3 maal herhalen. Men steekt

gedurig in de achterste lus van den steek.

2de toer. * 4 kettingst.; 5 v. st. waarvan de 3 mid-

delste op de 3 volgende v. st. en de beide andere op de

aangrenzende kettingst. van den vorigen toer komen. van

* af nog 3 maal herhalen.

3de toer. * 4 kettingst., 7 v. st. op dezelfde wijze als

bij den voorgaanden toer gewerkt. Van * af nog 3 maal

herhalen.

No. 1. Costuum voor meisjes van 12—15 jaar. Knippatr. van

den paletot, voorzijde v. h. Supplem. No. II. Fig. 7—13.